Juiste bekendmaking van aanslag in berichtenbox; aanmanings- en betekeningskosten
Hof Den Haag, 24 juli 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen aanmanings- en betekeningskosten ter zake van een aanslag in de waterschapsbelastingen 2021. Hij heeft het verschuldigde bedrag van € 7,78 te laat betaald.
Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Dat acht Hof Den Haag in hoger beroep terecht.
X stelt dat hij niet eerder dan bij ontvangst van de aanmaning op de hoogte was van het bestaan van de aanslag. Hij voert hiertoe aan dat hij niet is aangemeld voor MijnOverheid en dat hij de aanslag daarom niet heeft ontvangen. Volgens het Hof heeft de Invorderingsambtenaar echter aannemelijk gemaakt dat X zich wel heeft aangemeld voor MijnOverheid, dat de aanslag in de berichtenbox is geplaatst en daarmee op de juiste wijze aan X bekend is gemaakt. Betaling van zowel aanslag als van de aanmaningskosten heeft niet binnen de vervaltermijnen plaatsgevonden, zodat de aanmanings- en betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van 24 juli 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de invorderingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep , de Invorderingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 19 juli 2023, nummer ROT22/2637.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2021 een aanslag in de waterschapsbelastingen voor het belastingjaar 2021 (de aanslag) van de [gemeente] opgelegd van in totaal € 7,78, bestaande uit:
- watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] ten bedrage van € 3,02;
- watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 2] te [woonplaats] ten bedrage van € 2,38;
- watersysteemheffing eigenaar ten aanzien van de onroerende zaak [adres 3] te [woonplaats] ten bedrage van € 2,38.
De aanslag vermeldt als uiterste betaaldatum 31 januari 2022.
1.2. De Invorderingsambtenaar heeft, wegens het uitblijven van betaling van de op de aanslag verschuldigde belasting binnen de gestelde termijn, belanghebbende met dagtekening 15 februari 2022 schriftelijk aangemaand alsnog voor 1 maart 2022 te betalen en daarbij € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht (de beschikking aanmaningskosten).
1.3. Belanghebbende heeft op 18 februari 2022 het bedrag van de aanslag, € 7,78, betaald. De aanmaningskosten heeft belanghebbende niet betaald.
1.4. Aan belanghebbende is door terpostbezorging op 14 april 2022 een dwangbevel betekend. Daarvoor is hem bij beschikking een bedrag van € 45 aan betekeningskosten in rekening gebracht (de beschikking betekeningskosten).
1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten.
1.6. De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2021 het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard en de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten gehandhaafd.
1.7. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.8. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Invorderingsambtenaar heeft bij nader stuk van 20 oktober 2023 verweer gevoerd.
1.9. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juni 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Feiten
2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2021 en aanslagnummer […] de aanslag opgelegd. Nu sprake is van gedeeld eigendom ten aanzien van de onder 1.1 genoemde onroerende zaken (de voorwerpen van belasting) heeft de heffingsambtenaar van de [gemeente] (de Heffingsambtenaar) met toepassing van artikel 142 van de Waterschapswet de aanslag aan belanghebbende, als een van de belastingplichtigen, opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt als uiterste betaaldatum 31 januari 2022 (de vervaldatum).
2.2. De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende, nu de op de aanslag verschuldigde belasting niet voor de vervaldatum was betaald, met dagtekening 15 februari 2022 schriftelijk aangemaand alsnog voor 1 maart 2022 te betalen (de aanmaning). Voor het verzenden van de aanmaning is aan belanghebbende, op de voet van de artikelen 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in verbinding met artikel 123, lid 2, van de Waterschapswet, bij beschikking een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.3. Belanghebbende heeft op 18 februari 2022 het bedrag van de aanslag, € 7,78, betaald, zonder de aanmaningskosten te voldoen. De aanmaningskosten zijn niet voor de vervaldatum van 1 maart 2022 door belanghebbende betaald.
2.4. Aan belanghebbende is, wegens het uitblijven van betaling van de aanmaningskosten, door terpostbezorging op 14 april 2022 een dwangbevel betekend (het dwangbevel). Daarvoor is hem op de voet van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet in verbinding met artikel 123, lid 2, van de Waterschapswet, bij beschikking een bedrag van € 45 aan betekeningskosten in rekening gebracht.
2.5. Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten van in totaal € 53.
2.6. De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2021 het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard en de op grond van de Kostenwet in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten gehandhaafd.
2.7. In hoger beroep is van de zijde van belanghebbende een print overgelegd van “Mijn Berichtenbox” met het “Welkomstbericht” van maandag 27 juli 2016, waarop het volgende is vermeld:
Verder heeft belanghebbende een print overgelegd van de “Inbox” van “Mijn Berichtenbox”. Op deze print staan uitsluitend diverse aanslagen en berichten voor de jaren 2014 tot en met 2022 vermeld die afkomstig zijn van de Belastingdienst.
2.8. De Invorderingsambtenaar heeft in hoger beroep in zijn nadere stuk een weergave van het administratieve systeem van de Invorderingsambtenaar opgenomen. In dit overzicht staat, buiten gegevens met betrekking tot diverse aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2023 (zie hierna), het volgende met betrekking tot de onderhavige aanslag, de aanmaning en het dwangbevel vermeld:
CREATIE- DATUM |
TYPE |
BELASTING JAAR |
AANSLAG NUMMER |
(…) |
MIJNOVERHEID |
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
|
19-5-2022 |
Uitspraak kosten |
[…] |
NEE |
||
05-05-2022 |
Ontvangstbevestiging bezwaar |
[…] |
JA |
||
14-04-2022 |
Dwangbevel |
2021 |
[…] |
NEE |
|
14-02-2022 |
Aanmaning |
2021 |
[…] |
NEE |
|
25-11-2021 |
Aanslag lokale belastingen |
2021 |
[…] |
JA |
|
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
Ten aanzien van de aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2022, die tot en met juni 2022 zijn opgelegd, staat in de kolom “MIJNOVERHEID” “JA” vermeld en ten aanzien van de van de aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2022 tot en met 2023, die vanaf 21 maart 2023 zijn opgelegd, staat in de kolom “MIJNOVERHEID” “NEE” vermeld.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de aanmaningskosten en de kosten van betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Invorderingsambtenaar bevestigend.
4.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de beschikking aanmaningskosten en de beschikking betekeningskosten. Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding, vergoeding van immateriële schade en een schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad.
4.3. De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Ontvankelijkheid bezwaar beschikking aanmaningskosten
5.1.1. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmanings- en de betekeningskosten. In de uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar het bezwaar tegen de aanmaningskosten (de beschikking van 15 februari 2022) niet-ontvankelijk verklaard, nu het bezwaarschrift van 18 april 2022 niet binnen de wettelijke termijn voor indiening daarvan is ontvangen. Belanghebbende heeft op dit punt beroep ingesteld. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Invorderingsambtenaar.
5.1.2. Anders dan belanghebbende ter zitting van het Hof heeft gesteld, bevat de achterzijde van de beschikking aanmaningskosten wel degelijk een rechtsmiddelverwijzing. De stelling dat de beschikking aanmaningskosten geen rechtsmiddelverwijzing bevatte, zodat belanghebbende niet wist dat hij daar al op een eerder moment bezwaar tegen moest maken, gaat derhalve niet op.
5.1.3. Gelijk de Rechtbank onder 1 van haar uitspraak heeft weergegeven, bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar op grond van de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Op grond van artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking (hier de aanmaning), tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift ook tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de beschikking (de aanmaning) is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de beschikking aanmaningskosten, 15 februari 2022 (en niet zoals de Rechtbank abusievelijk heeft gedaan de dagtekening van de aanslag, 30 november 2021) zodat de termijn voor het maken van bezwaar eindigde op 29 maart 2022.
5.1.4. De Invorderingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 21 april 2022 ontvangen. Nu het bezwaarschrift niet binnen een week na afloop van de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten door de Invorderingsambtenaar is ontvangen, is het bezwaarschrift reeds daarom niet tijdig ingediend. Omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest zijn gesteld noch gebleken. De Invorderingsambtenaar heeft derhalve terecht belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard.
De aanmaningskosten en betekeningskosten
5.2. Belanghebbende stelt dat hij niet eerder dan bij ontvangst van de aanmaning op de hoogte was van het bestaan van de aanslag. Belanghebbende voert hiertoe aan dat hij niet is aangemeld voor MijnOverheid en dat hij de aanslag daarom niet heeft ontvangen. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst hij naar de onder 2.7 genoemde print van zijn “Inbox”, waarop geen enkel bericht van de Heffingsambtenaar is te zien. Het Hof vat dit standpunt, gelijk de Rechtbank, op als volgt. De Heffingsambtenaar heeft de aanslag, aldus belanghebbende, niet op juiste wijze aan hem bekendgemaakt, zodat de aanmaningskosten en de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en hij deze, zo begrijpt het Hof, daarom niet heeft betaald.
De Invorderingsambtenaar voert daartegenover, naar het Hof begrijpt, primair aan dat nu het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk is verklaard, en belanghebbende na ontvangst van de aanmaning de aanmaningskosten niet tijdig heeft betaald, terecht een dwangbevel is betekend en de kosten (aanmanings- en betekeningskosten) terecht in rekening zijn gebracht. Subsidiair stelt de Invorderingsambtenaar dat de aanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt, de aanslag niet tijdig is betaald en dat om die reden de kosten (aanmanings- en betekeningskosten) terecht in rekening zijn gebracht. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de Invorderingsambtenaar het onder 2.8 bedoelde overzicht in zijn nadere stuk opgenomen, waarin alle vanaf 30 april 2018 tot en met 31 maart 2023 aan belanghebbende verzonden aanslagen, beschikkingen en uitspraken namens de Heffingsambtenaar en de Invorderingsambtenaar zijn vermeld. De aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2018 tot en met 2022 (voor 2022 die met de creatiedatum 22 juni 2022) zijn eveneens uitsluitend via de digitale weg verzonden, en van die aanslagen heeft belanghebbende uitsluitend die voor het onderhavige jaar 2021 niet (tijdig) betaald. Hieruit blijkt dat de digitale weg dus wel degelijk open staat, of in elk geval op dat moment open stond, voor belanghebbende. Belanghebbende moet de aanslag voor het onderhavige jaar dan ook hebben ontvangen.
5.3. Het Hof stelt voorop dat alvorens te kunnen beoordelen of de kosten terecht in rekening zijn gebracht, allereerst beoordeeld zal moeten worden of de aanslag op de juiste wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Het Hof verwijst in dit kader naar overwegingen 4.1, 5.1 en 5.2 van de Rechtbank en maakt die overwegingen tot de zijne.
5.4. De Invorderingsambtenaar stelt, en heeft dit ter zitting van het Hof nader toegelicht, dat uit de statuscode “JA”, die staat voor “elektronisch verzonden”, op de schermprint (zie 2.8) blijkt dat de aanslag is aangeboden in de digitale postbus van MijnOverheid en dat dit alleen kan als belanghebbende zich voor digitale verzending van berichten van de (invorderingsambtenaar van de) [gemeente] heeft aangemeld. De statuscode “JA” in de kolom “MIJNOVERHEID” in het administratieve systeem van de Invorderingsambtenaar houdt, aldus de Invorderingsambtenaar, in dat de desbetreffende aanslag uitsluitend via de digitale weg, door aanbieding in die digitale postbus is verzonden. De statuscode “NEE” in de kolom “MIJNOVERHEID” houdt in dat de desbetreffende aanslag uitsluitend via de reguliere post is verzonden.
5.5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Invorderingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de aanslag in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid is geplaatst en daarmee op de juiste wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Dit leidt het Hof af uit de door de Invorderingsambtenaar overgelegde schermprint. Voorts heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de stelling van de Invorderingsambtenaar dat het aldus plaatsen van berichten alleen mogelijk is als belanghebbende zich hiervoor heeft aangemeld. Evenmin heeft het Hof reden om te twijfelen aan de stelling van de Invorderingsambtenaar, en de daarbij gegeven verklaring ten aanzien van de duiding van de beschrijvingen in de kolom “MIJNOVERHEID” van het onder 2.8 bedoelde overzicht, dat aanslagen ofwel uitsluitend digitaal, ofwel uitsluitend per reguliere post worden toegezonden. Het Hof neemt ook in aanmerking dat op de aanslag een button is aangebracht om de digitaal geopende aanslag met behulp van “Ideal” te betalen, iets wat volgens de Invorderingsambtenaar, geloofwaardig gesteld, niet op aanslagen die per reguliere post worden verzonden voorkomt. Hetgeen belanghebbende ter betwisting hiervan aandraagt is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Weliswaar vertonen de door belanghebbende overgelegde prints van MijnOverheid (zie 2.7) in de Inbox uitsluitend aanslagen en berichten van de Belastingdienst, maar belanghebbende heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat andere aanslagen lokale belastingen die voor en na de aanslag zijn opgelegd (zie 2.8) en die volgens de Invorderingsambtenaar (uitsluitend) in de berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid zijn geplaatst en door belanghebbende tijdig zijn betaald, niet op de door belanghebbende overgelegde prints van MijnOverheid voorkomen. De stelling van belanghebbende dat die aanslagen per post zijn verzonden volgt het Hof, tegenover de gemotiveerde en geloofwaardige betwisting daarvan door de Invorderingsambtenaar, zoals hiervoor overwogen niet.
5.6. Nu belanghebbende de aanslag niet vóór de vervaldatum van 31 januari 2022 heeft betaald, heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende terecht op grond van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (de Invorderingswet) aangemaand en daarbij op grond van artikel 2 Kostenwet eveneens terecht een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Niet in geschil is dat de aanmaning met daarin de beschikking aanmaningskosten door belanghebbende is ontvangen en dat de aanmaningskosten niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn betaald. Dit betekent dat de Invorderingsambtenaar terecht een dwangbevel heeft uitgevaardigd ter zake van de invordering van de kosten van aanmaning (artikel 13, lid 1 en lid 2, Invorderingswet) en dat hij daarbij terecht € 45 aan kosten in rekening heeft gebracht (artikel 3, lid 1, Kostenwet).
5.7. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota en ter zitting in hoger beroep nog gesteld dat het niet werkbaar is dat tegen de aanslag, tegen de beschikking aanmaningskosten en tegen de beschikking betekeningskosten afzonderlijk rechtsmiddelen moeten worden ingesteld. Hij stelt dat het tijd wordt dat de rechter daar een stok voor steekt. Voor zover belanghebbende bedoelt te betogen dat strikte toepassing van de regelgeving op dit punt onredelijk of onbillijk is, overweegt het Hof dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet. De rechter mag ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen beoordelen. In een oordeel op dit punt kan het Hof dan ook niet treden.
Vergoeding van immateriële schade
5.8. Belanghebbende verzoekt om toekenning van een vergoeding van immateriële schade. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op dat punt in overweging 8 van haar uitspraak op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden.
Schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad
5.9. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nog gesteld dat reden bestaat tot toekenning van een schadevergoeding, nu sprake is van een onrechtmatige daad van de Heffingsambtenaar of Invorderingsambtenaar. Dienaangaande geldt dat, zonder nadere toelichting daarvan door belanghebbende, die niet is gegeven, gelet op het vorenoverwogene onduidelijk is gebleven waar die onrechtmatige daad uit zou bestaan. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding voor een toekenning van een schadevergoeding.
Slotsom
5.10. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 24 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Lokale heffingen