Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) bezit 100% van de aandelen in A (bv). Hij heeft zich jegens een bank borg gesteld voor een schuld van A aan die bank. Omdat A niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen is X als borg aangesproken.

In zijn aangifte IB/PVV 2016 heeft X een bedrag als negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen aangegeven, maar de Inspecteur heeft dit gecorrigeerd.

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de correctie terecht. X kan geen verlies in aanmerking nemen in verband met de borgstelling jegens de bank.

Een onafhankelijke derde was een dergelijke, zeer ruime, borgstelling zonder reële verhaalsmogelijkheden niet aangegaan zonder daarover duidelijke afspraken te maken en zonder daarvoor een redelijke vergoeding te bedingen. Er is door X geen schriftelijke borgstellingsovereenkomst overgelegd en uit de aangifte IB/PVV en vpb blijkt niet dat er een borgstellingsvergoeding is betaald. Gelet op deze omstandigheden is aannemelijk dat geen (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden. Er is derhalve geen sprake van een zakelijke borgstelling. Ook een door X gedaan beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
5 juli 2022
Rolnummer
21/1131
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3672
NLF-nummer
NLF 2022/1398
Aflevering
21 juli 2022
bwbr0011353&artikel=3.92,bwbr0011353&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina