Samenvatting
Orange España, aanbieder van vaste telefonie- en internettoegangsdiensten, en de gemeente Pamplona hebben een geschil over een heffing voor het gebruik van het plaatselijke publieke domein voor de aanleg van infrastructuur waarmee elektronische communicatiediensten kunnen worden aangeboden. De Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) heeft in het kader van het geding twee prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de Machtigingsrichtlijn (Richtlijn 2002/20) aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op ondernemingen die vaste telefonie- en internettoegangsdiensten aanbieden. Dat is volgens het HvJ het geval.
Op de tweede vraag antwoordt het HvJ dat artikel 12 en 13 Machtigingsrichtlijn zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan ondernemingen die eigenaar zijn van voor elektronische communicatie noodzakelijke infrastructuren of netwerken en die deze gebruiken om vaste telefonie- en internettoegangsdiensten aan te bieden, een belasting wordt opgelegd die uitsluitend wordt berekend op basis van de jaarlijkse bruto-inkomsten die de onderneming op het grondgebied van de betrokken lidstaat verkrijgt.
Conform Conclusie A-G Tanchev.
BRON
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
27 januari 2021 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten – Gemeentelijke belasting voor het bezetten of gebruiken van het publieke domein – Richtlijn 2002/20/EG – Toepassing op ondernemingen die vastetelefonie‑ en internettoegangsdiensten aanbieden – Begrippen ‚elektronische-communicatienetwerken’ en ‚elektronische-communicatiedienst’ – Artikel 12 – Administratieve bijdragen – Artikel 13 – Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren – Werkingssfeer – Beperkingen op de uitoefening van de heffingsbevoegdheid van de lidstaten”
In zaak C‑764/18,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) bij beslissing van 12 juli 2018, ingekomen bij het Hof op 5 december 2018, in de procedure
Ayuntamiento de Pamplona
tegen
Orange España SAU,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, N. Piçarra, D. Šváby, S. Rodin (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: R. Schiano, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 december 2019,
gelet op de opmerkingen van:
- de Ayuntamiento de Pamplona, vertegenwoordigd door A. Lázaro Gogorza, procuradora, en J. L. Guijarro Salvador, abogado,
- Orange España SAU, vertegenwoordigd door J. Huelin Martínez de Velasco, F. de Vicente Benito, M. Muñoz Pérez en M. García Turrión, abogados,
- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García en S. Centeno Huerta als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Nicolae, J. Rius en G. Braun als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juli 2020,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 21), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB 2009, L 337, blz. 37) (hierna: „machtigingsrichtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Ayuntamiento de Pamplona (gemeente Pamplona, Spanje) en Orange España SAU over de belasting voor het privégebruik of het bijzonder gebruik van de ondergrond en de oppervlakte van het gemeentelijke publieke domein, alsmede de ruimte daarboven, door ondernemingen die toeleveringsdiensten aanbieden (hierna: „belasting voor het gebruik van het publieke domein”) waaraan deze vennootschap was onderworpen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Kaderrichtlijn
3 Het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten en bijbehorende faciliteiten en diensten wordt gevormd door richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (kaderrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB 2009, L 337, blz. 37) (hierna: „kaderrichtlijn”), alsmede door vier specifieke richtlijnen, waaronder de machtigingsrichtlijn.
4 Artikel 2 van de kaderrichtlijn, met het opschrift „Definities”, bepaalt in de punten a) en c):
„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) ‚elektronische-communicatienetwerk’: de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel‑ of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit‑ en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor radio‑ en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;
[...]
c) ‚elektronische-communicatiedienst’: een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Hij omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van richtlijn 98/34/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37)], die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken”.
Machtigingsrichtlijn
5 Artikel 1 van de machtigingsrichtlijn bepaalt:
„1. Deze richtlijn heeft tot doel door middel van harmonisatie en vereenvoudiging van de regels en voorwaarden inzake machtigingen, een interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten te realiseren teneinde het aanbieden ervan in de Gemeenschap te vergemakkelijken.
2. Deze richtlijn is van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten.”
6 In artikel 2, lid 2, van de machtigingsrichtlijn wordt bepaald:
„De volgende definitie is eveneens van toepassing:
‚algemene machtiging’: regelgeving door de lidstaten waarbij rechten worden verleend voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken of ‑diensten en specifieke sectorgebonden verplichtingen worden vastgesteld die overeenkomstig de richtlijn kunnen gelden voor alle of voor specifieke soorten elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten, overeenkomstig deze richtlijn.”
7 Artikel 12 van de machtigingsrichtlijn, met als opschrift „Administratieve bijdragen”, bepaalt:
„1. Administratieve bijdragen die worden opgelegd aan ondernemingen die een dienst of een netwerk aanbieden in het kader van de algemene machtiging of waaraan een gebruiksrecht is verleend:
a) dienen uitsluitend ter dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit het beheer, de controle van en het toezicht op de naleving van het algemene machtigingssysteem van de gebruiksrechten en van de specifieke verplichtingen van artikel 6, lid 2, die ook de kosten kunnen omvatten voor internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht, alsmede regelgevende werkzaamheden in het kader van de opstelling en handhaving van afgeleide wetgeving en administratieve besluiten, zoals besluiten betreffende toegang en interconnectie; en
b) worden opgelegd aan individuele ondernemingen volgens een objectieve, transparante en evenredige verdeling, die de extra administratiekosten en daarmee samenhangende bijdragen tot een minimum beperkt.
2. Wanneer de nationale regelgevende instanties administratieve bijdragen heffen, publiceren zij een jaarlijks overzicht van hun administratieve kosten en het totale bedrag van de geïnde bijdragen. In het licht van het verschil tussen het totale bedrag aan vergoedingen en het totale bedrag aan administratieve kosten, vinden de nodige aanpassingen plaats.”
8 In artikel 13 van de machtigingsrichtlijn, met als opschrift „Vergoedingen voor gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren”, wordt bepaald:
„De lidstaten kunnen de betrokken instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom, te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van deze middelen te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat deze vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met de doelstellingen van artikel 8 van [de kaderrichtlijn].”
Spaans recht
9 Artikel 2, eerste alinea, van de Ordenanza Fiscal no 22 del Ayuntamiento de Pamplona, reguladora de las tasas por Aprovechamientos especiales del suelo, vuelo y subsuelo del dominio público por las presas explotadoras de servicios de suministros (belastingverordening nr. 22 van de gemeente Pamplona tot regeling van de belastingen voor het bijzonder gebruik van de ondergrond en de oppervlakte van het gemeentelijke publieke domein, alsmede van de ruimte daarboven, door ondernemingen die toeleveringsdiensten aanbieden), van 28 november 2013 (BO van Navarra, nr. 240, van 16 december 2013, blz. 12766) (hierna: „belastingverordening nr. 22/2014”), bepaalt:
„Het belastbare feit bestaat in het privégebruik of het bijzonder gebruik van de ondergrond en de oppervlakte van het gemeentelijke publieke domein, alsmede van de ruimte daarboven, door middel van kabels, buizen en galerijen voor leidingen voor elektriciteit, water, gas en andere vloeistoffen, en voor vaste telefonie, mobiele telefonie en andere elektronische-communicatiediensten, met inbegrip van palen voor lijnen, kabels, beugels, spannings-, verdeel-, of kabelkasten, transformatoren, rails, weegschalen, antennes, verkoopautomaten en andere soortgelijke apparaten in verband met de aanbieding van de dienst.”
10 Artikel 4, lid 3, van belastingverordening nr. 22/2014 bepaalt:
„Mobieletelefonie-exploitanten die geen eigenaar zijn van de netwerken waarmee deze dienst wordt aangeboden, zijn niet verplicht om de belasting te betalen, zelfs niet als zij houder zijn van gebruiksrechten voor, toegangsrechten tot of interconnectierechten met die netwerken.
In andere gevallen van toeleveringsdiensten zijn zowel de eigenaren van de gebruikte netwerken of infrastructuren als de houders van een gebruiksrecht voor, een toegangsrecht tot of een interconnectierecht met die netwerken of infrastructuren belastingplichtig.”
11 Artikel 5, lid 1, van belastingverordening nr. 22/2014 bepaalt dat de grondslag van de jaarlijkse belasting wordt bepaald door de bruto-inkomsten uit de jaaromzet die de belastingplichtigen in de gemeente behalen en dat de criteria voor de vaststelling van deze grondslag niet gelden voor „mobieletelefonie-exploitanten”.
12 Overeenkomstig artikel 6 van deze belastingverordening bedraagt de heffing 1,5 % van de door de marktdeelnemers in rekening gebrachte bruto-exploitatie-inkomsten.
13 Artikel 24 van Real Decreto Legislativo 2/2004, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley Reguladora de las Haciendas Locales (koninklijk wetgevend besluit 2/2004 houdende herschikking van de tekst van de wet houdende regeling van de lokale financiën), van 5 maart 2004 (BOE nr. 59 van 9 maart 2004, blz. 10284), en artikel 105, lid 1, derde alinea, van Ley Foral 2/1995 de Haciendas Locales de Navarra (regionale wet 2/1995 inzake plaatselijke financiën van de autonome regio Navarra) van 10 maart 1995 (BO van Navarra, nr. 36, van 20 maart 1995) (hierna: „regionale wet 2/1995”) bepalen dat de belastingen voor het privégebruik of het bijzonder gebruik van de oppervlakte en de ondergrond van het gemeentelijke openbare wegennet, alsmede van de ruimte daarboven, die verschuldigd zijn door ondernemingen die diensten aanbieden die alle of een aanzienlijk deel van de inwoners betreffen, 1,5 % van de bruto-inkomsten uit de jaarlijkse omzet van deze ondernemingen in elke gemeente bedragen.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14 Orange España heeft bij de gemeente Pamplona voor het tweede kwartaal van 2014 aangifte gedaan voor de belasting voor het gebruik van het publieke domein, zoals bedoeld in belastingverordening nr. 22/2014. Die aangifte betrof haar activiteit op het gebied van vaste telefonie en internettoegang op het grondgebied van deze gemeente.
15 Aangezien Orange España echter van mening was dat die belasting in strijd is met de regelgeving van de Unie inzake telecommunicatie, in het bijzonder met de machtigingsrichtlijn, zoals uitgelegd door het Hof, heeft zij de gemeente Pamplona verzocht om correctie van haar aangifte en om terugbetaling van het te veel betaalde.
16 Ter ondersteuning van haar verzoek om correctie heeft Orange España om te beginnen aangevoerd dat zij geen eigenaar was van de netwerken die zij op het grondgebied van de gemeente Pamplona exploiteerde, maar dat zij op grond van interconnectierechten van deze netwerken gebruikmaakte. Vervolgens heeft zij gepreciseerd dat vastetelefonie- en internettoegangsdiensten niet vallen binnen de werkingssfeer van de machtigingsrichtlijn, zoals uitgelegd door het Hof met betrekking tot het opleggen van belastingen en vergoedingen aan ondernemingen die actief zijn in de mobieletelefoniesector. Ten slotte stelde zij dat het in strijd is met de artikelen 12 en 13 van deze richtlijn om een belasting te heffen waarvan het bedrag uitsluitend wordt bepaald op basis van een vast percentage van de bruto-inkomsten van de onderneming.
17 De gemeente Pamplona heeft deze vordering afgewezen op grond dat het bedrag van de verschuldigde belasting noch voortvloeide uit een feitelijke onjuistheid, noch uit een onjuiste rechtsopvatting. Orange España heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.º 1 de Guadalajara (bestuursrechtbank nr. 1 Guadalajara, Spanje). Dit beroep is bij vonnis van 4 december 2015 afgewezen op grond dat, ten eerste, Orange España eigenaar was van de infrastructuurnetwerken en bijgevolg niet kon worden vrijgesteld van betaling van de belasting en, ten tweede, het bedrag van de belasting was vastgesteld overeenkomstig artikel 105, lid 1, derde alinea, van regionale wet 2/1995.
18 Orange España heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de Navarra (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Navarra, Spanje). Die rechterlijke instantie heeft bevestigd dat Orange España, in haar hoedanigheid van eigenaar van netwerken en infrastructuren die het gemeentelijke publieke domein bezetten, de betrokken belasting moest betalen. Zij heeft het beroep echter gedeeltelijk toegewezen, door te oordelen dat de methode voor de vaststelling van het bedrag van deze belasting in strijd was met de artikelen 12 en 13 van de machtigingsrichtlijn en dat Orange España derhalve recht had op rectificatie van haar aangifte. De Tribunal Superior de Justicia de Navarra was van oordeel dat de hoogte van deze belasting moet worden vastgesteld aan de hand van de in die artikelen neergelegde beginselen van objectiviteit en evenredigheid en niet aan de hand van de bruto-inkomsten of de omzet van een onderneming, aangezien het in dat geval verkregen bedrag verder gaat dan noodzakelijk is om een optimaal gebruik van de schaarse hulpbronnen te waarborgen.
19 De gemeente Pamplona heeft cassatieberoep ingesteld bij de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje), waarin zij stelt dat de Tribunal Superior de Justicia de Navarra op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan de, op mobieletelefonie-exploitanten toepasselijke, rechtspraak van het Hof die voortvloeit uit het arrest van 12 juli 2012, Vodafone España en France Telecom España (C‑55/11, C‑57/11 en C‑58/11, EU:C:2012:446), door deze uit te breiden tot exploitanten die vastetelefonie- en internettoegangsdiensten aanbieden. Als verweer voert Orange España aan dat de machtigingsrichtlijn geen onderscheid maakt tussen exploitanten van mobieletelefoniediensten en exploitanten van vastetelefoniediensten. De uitlegging die het Hof in dat arrest aan artikel 13 van deze richtlijn heeft gegeven, kan dus worden toegepast op elke situatie waarin aan aanbieders van elektronische-communicatiediensten belastingen worden opgelegd om radiofrequenties of nummers te kunnen gebruiken of faciliteiten te kunnen installeren. Orange España benadrukt bovendien dat het Hof zich in dat arrest niet heeft uitgesproken over de methode voor de berekening van het bedrag van een dergelijke belasting.
20 Daarom heeft de Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Zijn [de machtigingsrichtlijn], zoals uitgelegd door het Hof ten aanzien van ondernemingen die actief zijn in de mobieletelecommunicatiesector, en met name de in de artikelen 12 en 13 ervan vastgestelde beperkingen op de uitoefening van de heffingsbevoegdheid van de lidstaten, van toepassing op ondernemingen die vastetelefonie- en internetdiensten aanbieden?
2) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord (en wordt geoordeeld dat die richtlijn van toepassing is op de aanbieders van vastetelefonie- en internetdiensten), staan de artikelen 12 en 13 van [de machtigingsrichtlijn] de lidstaten dan toe een belasting of een vergoeding op te leggen die uitsluitend wordt berekend op basis van de jaarlijkse bruto-inkomsten die de onderneming – die de geïnstalleerde faciliteiten in eigendom bezit – uit de aanbieding van vastetelefonie- en internetdiensten op het betrokken grondgebied verkrijgt?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
21 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de machtigingsrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op ondernemingen die vastetelefonie- en internettoegangsdiensten aanbieden.
22 De machtigingsrichtlijn is volgens artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op „machtigingen in verband met het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten”.
23 Artikel 2, lid 1, van de machtigingsrichtlijn bepaalt dat voor de toepassing van deze richtlijn „de in artikel 2 van [de kaderrichtlijn] gegeven definities van toepassing [zijn]”.
24 Bijgevolg moet voor de bepaling van de werkingssfeer van de machtigingsrichtlijn worden verwezen naar de definities van de begrippen „elektronische-communicatienetwerken” en „elektronische-communicatiediensten” in de kaderrichtlijn.
25 In artikel 2, onder a), van de kaderrichtlijn wordt een „elektronische-communicatienetwerk” gedefinieerd als „de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel‑ of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit‑ en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor radio‑ en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie”.
26 Volgens artikel 2, onder c), van de kaderrichtlijn wordt onder een elektronische-communicatiedienst verstaan een „gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt”.
27 In casu gaat het in het hoofdgeding om de verlening van internettoegangs‑ en vastetelefoniediensten via kabelnetwerken en andere technische faciliteiten.
28 Uit bovengenoemde bepalingen volgt dat in deze richtlijn in de definitie van het begrip „elektronische-communicatiediensten” geen onderscheid wordt gemaakt tussen vaste‑ en mobieletelefoniediensten. Zoals de advocaat-generaal in punt 26 van zijn conclusie heeft vastgesteld, wordt in overweging 10 van de kaderrichtlijn, zonder onderscheid te maken tussen vaste telefonie en mobiele telefonie, gesteld dat „spraaktelefonie en de diensten voor het overbrengen van elektronische post [...] onder deze richtlijn [vallen]”.
29 Wat internettoegang betreft, zij opgemerkt dat artikel 2, onder a), van de kaderrichtlijn hier uitdrukkelijk naar verwijst en dat, zoals de advocaat-generaal in punt 27 van zijn conclusie eveneens heeft vastgesteld, overweging 10 van deze richtlijn preciseert dat „toegang tot internet” een elektronische-communicatiedienst is.
30 Derhalve moet worden vastgesteld dat „elektronische-communicatiediensten” in de zin van de kaderrichtlijn diensten zijn die bestaan in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, ongeacht of deze netwerken vast of mobiel zijn, en dat zij betrekking hebben op vaste‑ en mobieletelefoniediensten, alsmede op internettoegangsdiensten. Aangezien de werkingssfeer van de machtigingsrichtlijn wordt bepaald aan de hand van de definities in de kaderrichtlijn, volgt uit het voorgaande dat de machtigingsrichtlijn van toepassing is op machtigingen voor het aanbieden van netwerken, alsmede van internettoegangs‑ en vastetelefoniediensten.
31 Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de machtigingsrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op ondernemingen die vastetelefonie- en internettoegangsdiensten aanbieden.
Tweede vraag
32 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de artikelen 12 en 13 van de machtigingsrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan ondernemingen die eigenaar zijn van voor elektronische communicatie noodzakelijke infrastructuren of netwerken en die deze gebruiken om vastetelefonie‑ en internettoegangsdiensten aan te bieden, een belasting wordt opgelegd die uitsluitend wordt berekend op basis van de jaarlijkse bruto-inkomsten die de onderneming op het grondgebied van de betrokken lidstaat verkrijgt.
33 De machtigingsrichtlijn is volgens artikel 1, lid 2, ervan van toepassing op machtigingen in verband met het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (zie arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 25).
34 In deze richtlijn worden niet enkel regels vastgesteld betreffende de procedures voor het verlenen van algemene machtigingen of rechten voor het gebruik van radiofrequenties of nummers en betreffende de inhoud van deze machtigingen, maar ook regels met betrekking tot de aard, en zelfs de omvang, van de aan deze procedures verbonden financiële lasten die de lidstaten kunnen opleggen aan ondernemingen in de sector van de elektronische-communicatiediensten (arresten van 4 september 2014, Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 29; 6 oktober 2015, Base Company, C‑346/13, EU:C:2015:649, punt 15, en 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 26).
35 Volgens vaste rechtspraak van het Hof kunnen de lidstaten in het kader van de machtigingsrichtlijn geen andere heffingen of vergoedingen voor het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten opleggen dan die waarin deze richtlijn voorziet (arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36 Hieruit volgt dat de bepalingen van de machtigingsrichtlijn slechts van toepassing zijn op een belasting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, indien het belastbare feit ervan verband houdt met de algemene machtigingsprocedure, die volgens artikel 2, lid 2, onder a), van deze richtlijn het recht waarborgt om elektronische-communicatienetwerken of ‑diensten aan te bieden (arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37 In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de administratieve bijdragen ter financiering van de werkzaamheden van een nationale regelgevende instantie, die de lidstaten uit hoofde van artikel 12 van de machtigingsrichtlijn kunnen opleggen aan ondernemingen die een dienst of een netwerk aanbieden in het kader van de algemene machtiging of waaraan een gebruiksrecht is verleend, uitsluitend mogen worden bestemd om de administratiekosten te dekken die samenhangen met de in artikel 12, lid 1, onder a), van deze richtlijn genoemde activiteiten (arrest van 30 januari 2018, X en Visser, C‑360/15 en C‑31/16, EU:C:2018:44, punt 64).
38 Voorts heeft het Hof reeds opgemerkt dat artikel 13 van de machtigingsrichtlijn niet ziet op alle vergoedingen die verschuldigd zijn voor de infrastructuren die het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten mogelijk maken (arresten van 4 september 2014, Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 34, en 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39 Dit artikel heeft immers betrekking op de wijzen waarop vergoedingen kunnen worden opgelegd voor de gebruiksrechten voor radiofrequenties of nummers of voor rechten om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom (arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40 In casu bepaalt artikel 2, eerste alinea, van belastingverordening nr. 22/2014 dat „[h]et belastbare feit bestaat in het privégebruik of het bijzonder gebruik van de ondergrond en de oppervlakte van het gemeentelijke publieke domein, alsmede van de ruimte daarboven, door middel van kabels, buizen en galerijen voor leidingen voor elektriciteit, water, gas en andere vloeistoffen, en voor vaste telefonie, mobiele telefonie en andere elektronische-communicatiediensten [...]”. Bovendien zijn volgens artikel 4, lid 3, van die verordening zowel de eigenaren van de gebruikte netwerken of infrastructuren als de houders van een gebruiksrecht voor, een toegangsrecht tot of een interconnectierecht met die netwerken of infrastructuren aan voornoemde belasting onderworpen.
41 Wat de uitlegging van artikel 12 van de machtigingsrichtlijn betreft, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt en uit het unanieme antwoord van partijen op een vraag van het Hof ter terechtzitting, dat de belasting voor het gebruik van het publieke domein niet binnen de werkingssfeer van dit artikel valt, aangezien zij niet beoogt de administratiekosten te dekken die verband houden met de activiteiten van de nationale regelgevende instantie. Zij kan dan ook niet worden aangemerkt als een „administratieve bijdrage” in de zin van dat artikel.
42 Bijgevolg verzet artikel 12 van de machtigingsrichtlijn zich niet tegen een nationale regeling die in een dergelijke belasting voorziet.
43 Uit de rechtspraak van het Hof betreffende artikel 13 van die richtlijn volgt dat de in dat artikel gebruikte termen „faciliteiten” en „installeren” verwijzen naar respectievelijk de fysieke infrastructuren die het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten mogelijk maken, en naar de fysieke installatie ervan op de betrokken publieke of particuliere eigendommen (arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44 Zoals in punt 38 van het onderhavige arrest is uiteengezet, ziet artikel 13 van de machtigingsrichtlijn echter niet op alle vergoedingen die verschuldigd zijn voor de infrastructuren die de levering van elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten mogelijk maken (arrest van 4 september 2014, Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 34).
45 Zoals blijkt uit punt 40 van het onderhavige arrest bestaat het feit dat de belasting op het gebruik van het publieke domein doet ontstaan in het privégebruik of het bijzonder gebruik van de ondergrond en de oppervlakte van het publieke domein, alsmede de ruimte daarboven, door middel van diverse infrastructuren, zodat de exploitanten van de netwerken of diensten op het gebied van water, gas of andere vloeistoffen, vaste telefonie, mobiele telefonie en andere elektronische-communicatiediensten die deze infrastructuren gebruiken of exploiteren, dus als belastingplichtigen moeten worden aangemerkt.
46 Voorts bepaalt artikel 4, lid 3, van belastingverordening nr. 22/2014 dat deze belasting niet alleen wordt geheven van de houders van een gebruiksrecht voor, een toegangsrecht tot of een interconnectierecht met de gebruikte netwerken of infrastructuren, maar ook van de eigenaren daarvan, met inbegrip dus van degenen die deze netwerken of infrastructuren niet persoonlijk exploiteren.
47 Hieruit volgt dat de werkingssfeer van de belasting voor het gebruik van het publieke domein niet beperkt is tot de exploitanten die elektronische-communicatienetwerken of ‑diensten aanbieden of tot degenen die de in artikel 13 van de machtigingsrichtlijn bedoelde rechten genieten, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient na te gaan (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Belgacom en Mobistar, C‑256/13 en C‑264/13, EU:C:2014:2149, punt 36).
48 Bovendien bepaalt belastingverordening nr. 22/2014 geenszins dat met betrekking tot het privégebruik of het bijzonder gebruik van elementen van het publieke domein door middel van diverse infrastructuren moet worden bepaald welke natuurlijke of rechtspersoon dergelijke infrastructuren heeft opgezet, zoals noodzakelijkerwijs voortvloeit uit artikel 13 van de machtigingsrichtlijn.
49 Bijgevolg kan de belasting voor het gebruik van het publieke domein, die door deze verordening wordt opgelegd, niet worden beschouwd als een belasting die wordt opgelegd aan ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten aanbieden in ruil voor het recht om faciliteiten te installeren (zie in die zin arrest van 17 december 2015, Proximus, C‑517/13, EU:C:2015:820, punt 35).
50 Derhalve hangt het belastbare feit, aangezien dit overeenkomstig voornoemde belastingverordening gekoppeld is aan de verlening van het recht om gebruik te maken van faciliteiten die op of onder het gemeentelijke publieke domein zijn geïnstalleerd, niet af van het in punt 43 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte recht om dergelijke faciliteiten te installeren in de zin van artikel 13 van de machtigingsrichtlijn.
51 Hieruit volgt dat de belasting waarin belastingverordening nr. 22/2014 voorziet, niet binnen de werkingssfeer van artikel 13 van de machtigingsrichtlijn valt.
52 Bijgevolg verzet artikel 13 van de machtigingsrichtlijn zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een belasting zoals de belasting voor het gebruik van het publieke domein.
53 Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 12 en 13 van de machtigingsrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan ondernemingen die eigenaar zijn van voor elektronische communicatie noodzakelijke infrastructuren of netwerken en die deze gebruiken om vastetelefonie‑ en internettoegangsdiensten aan te bieden, een belasting wordt opgelegd die uitsluitend wordt berekend op basis van de jaarlijkse bruto-inkomsten die de onderneming op het grondgebied van de betrokken lidstaat verkrijgt.
Kosten
54 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
1) Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op ondernemingen die vastetelefonie‑ en internettoegangsdiensten aanbieden.
2) De artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan ondernemingen die eigenaar zijn van voor elektronische communicatie noodzakelijke infrastructuren of netwerken en die deze gebruiken om vastetelefonie‑ en internettoegangsdiensten aan te bieden, een belasting wordt opgelegd die uitsluitend wordt berekend op basis van de jaarlijkse bruto-inkomsten die de onderneming op het grondgebied van de betrokken lidstaat verkrijgt.
ondertekeningen
* Procestaal: Spaans.