Samenvatting
Modexel (Portugal) heeft een verklaring van stopzetting van activiteiten met ingang van 28 februari 2015 ingediend. Zij gaf toen een positief saldo van € 12.456,20 aan voor de btw. Zij heeft haar activiteiten op 10 mei 2016 hervat en diende een verklaring van hervatting van de activiteiten in. Het bedrag van het voornoemde positieve saldo wenst zij te verrekenen in de eerste aangifte die zij indiende na de hervatting van de activiteiten.
De Portugese belastingdienst staat deze mogelijkheid niet toe met het argument dat Modexel binnen twaalf maanden na de datum van stopzetting van activiteiten een verzoek tot terugbetaling van het positieve saldo had moeten indienen.
In het kader van een geschil hierover heeft de verwijzende rechter twee prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.
Het HvJ antwoordt op de vragen dat artikel 183, eerste alinea, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een belastingplichtige die zijn economische activiteiten beëindigt, een bij die beëindiging aangegeven btw-overschot niet naar een volgend tijdvak kan overbrengen en dat bedrag slechts kan terugvorderen door binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop die activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf daarvan te verzoeken, waarbij wel als voorwaarde geldt dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
5 december 2024 (*)
In zaak C‑680/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Administrativo e Fiscal do Funchal (bestuurs- en belastingrechter Funchal, Portugal) bij beslissing van 13 november 2023, ingekomen bij het Hof op 14 november 2023, in de procedure
Modexel – Consultores e Serviços SA
tegen
Autoridade Tributária e Assuntos Fiscais da Região Autónoma da Madeira,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, O. Spineanu-Matei (rapporteur) en N. Fenger, rechters,
advocaat-generaal: T. Ćapeta,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, C. Bento en A. Rodrigues als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Jokubauskaitė en L. Santiago de Albuquerque als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 183, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Modexel – Consultores e Serviços SA (hierna: „Modexel”) en de Autoridade Tributária e Assuntos Fiscais da Região Autónoma da Madeira (dienst belastingen en fiscale zaken van de autonome regio Madeira, Portugal; hierna: „belastingdienst”) betreffende de vraag of, wanneer economische activiteiten worden hervat, het overschot aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) dat bestond toen die economische activiteiten eerder werden beëindigd, kan worden overgebracht.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn bepaalt:
4 In artikel 179, eerste alinea, van deze richtlijn staat te lezen:
5 Artikel 183 van die richtlijn is als volgt verwoord:
6 Artikel 213, lid 1, van die richtlijn luidt als volgt:
7 Artikel 252 van de btw-richtlijn bepaalt:
8 Artikel 23 van verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB 2010, L 268, blz. 1) bepaalt het volgende:
Portugees recht
9 Artikel 183 van de btw-richtlijn is bij artikel 22, leden 4 tot en met 6, van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (wetboek inzake de belasting over de toegevoegde waarde) in Portugees recht omgezet.
10 Artikel 22 van het wetboek inzake de belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij Lei n.o 10/2009 (wet nr. 10/2009) van 10 maart 2009 (Diário da República, 1e serie, nr. 48 van 10 maart 2009), bepaalt het volgende:
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
11 Modexel heeft een verklaring ingediend dat zij met ingang van 28 februari 2015 haar economische activiteiten zou beëindigen, en heeft in haar btw-aangifte voor het eerste kwartaal van 2015 een positief btw-saldo van 12 456,20 EUR opgenomen.
12 Op 10 mei 2016 heeft Modexel haar economische activiteiten hervat. In haar eerste btw-aangifte na die hervatting heeft zij dat positieve btw-saldo afgetrokken.
13 De belastingdienst heeft de aftrek van het positieve btw-saldo geweigerd op grond dat Modexel binnen twaalf maanden na de datum van beëindiging van haar economische activiteiten om teruggaaf van dat bedrag had moeten verzoeken en dat Modexel het betrokken bedrag, aangezien zij dat niet had gedaan, niet meer kon opeisen.
14 Modexel heeft tegen het besluit van de belastingdienst beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Administrativo e Fiscal do Funchal (bestuurs- en belastingrechter Funchal, Portugal).
15 Die rechter stelt zich vragen bij de uitlegging van het begrip „volgende tijdvak” in artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn en wijst er in dit verband op dat die uitdrukking volgens de belastingdienst letterlijk moet worden opgevat als een verwijzing naar het tijdvak dat in het kalenderjaar onmiddellijk volgt op het tijdvak waarvoor het aan de orde zijnde positieve btw-saldo is aangegeven. Modexel stelt daartegenover dat er als gevolg van de beëindiging van de economische activiteiten van een onderneming sprake kan zijn van een tijdsinterval tussen het tijdvak waarvoor een positief btw-saldo is aangegeven en het tijdvak waarin de aftrek van dat saldo plaatsvindt, wanneer die onderneming haar economische activiteiten heeft hervat.
16 Daarop heeft de Tribunal Administrativo e Fiscal do Funchal de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Beantwoording van de prejudiciële vragen
17 Volgens vaste rechtspraak is het, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geschil kan oplossen. Daartoe dient het Hof in voorkomend geval de voorgelegde vragen te herformuleren. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven [arrest van 30 april 2024, M.N. (EncroChat), C‑670/22, EU:C:2024:372, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
18 Dienaangaande zij erop gewezen dat Modexel, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, bij de beëindiging van haar economische activiteiten een btw-overschot heeft aangegeven dat zij in de eerste aangifte na de hervatting van haar economische activiteiten heeft willen aftrekken van de btw die zij verschuldigd was. Uit die beslissing blijkt ook dat de belastingdienst deze aangifte heeft gecorrigeerd omdat hij van mening was dat dit overschot niet kon worden overgebracht. Modexel had namelijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop haar economische activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf daarvan moeten verzoeken.
19 De verwijzende rechter geeft in de eerste vraag, die betrekking heeft op de overbrenging van een btw-overschot, niet aan dat de betrokken onderneming haar economische activiteiten heeft beëindigd maar later heeft hervat. In de tweede vraag verwijst de verwijzende rechter niet specifiek naar de situatie die aan de orde is in het hoofdgeding, waarin een onderneming die haar economische activiteiten heeft beëindigd, volgens een nationale regeling geen btw-overschot kan overbrengen na de hervatting van die activiteiten, maar wel binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de economische activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf van dat overschot kan verzoeken, waarbij het zo is dat de correctie van de aangifte van Modexel uit de toepassing van die regeling voortvloeit.
20 Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven om hem in staat te stellen het bij hem aanhangige geding te beslechten, moet het Hof zich voor de uitlegging van het begrip „volgende tijdvak” in de zin van artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn, dan ook baseren op de aanname dat de betrokken onderneming haar economische activiteiten heeft beëindigd maar later heeft hervat.
21 Daarnaast moet het Hof onderzoeken of artikel 183, eerste alinea, van die richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een nationale regeling bepaalt dat een onderneming die haar economische activiteiten heeft beëindigd, geen btw-overschot kan overbrengen na de hervatting van die activiteiten, maar wel binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf van het overschot kan verzoeken.
22 Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een belastingplichtige die zijn economische activiteiten beëindigt, een bij die beëindiging aangegeven btw-overschot niet naar een volgend tijdvak kan overbrengen en dat bedrag slechts kan terugvorderen door binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop die activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf daarvan te verzoeken.
23 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het recht van de belastingplichtigen om op de door hen verschuldigde btw de btw in aftrek te brengen die verschuldigd of voldaan is voor in eerdere stadia aan hen geleverde goederen en verrichte diensten, volgens vaste rechtspraak een basisbeginsel is van het bij de Unieregeling ingevoerde gemeenschappelijke btw-stelsel (arrest van 6 oktober 2022, Vittamed technologijos, C‑293/21, EU:C:2022:763, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24 De aftrekregeling heeft tot doel de belastingplichtige geheel te ontlasten van de btw die hij verschuldigd is of heeft betaald in het kader van al zijn economische activiteiten. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt bijgevolg de neutraliteit van de fiscale druk op alle economische activiteiten, ongeacht de doelstellingen of resultaten van deze activiteiten, mits zij in beginsel zelf aan de btw zijn onderworpen (arrest van 6 oktober 2022, Vittamed technologijos, C‑293/21, EU:C:2022:763, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Zoals het Hof herhaaldelijk heeft benadrukt, volgt hieruit dat het recht op aftrek een integrerend deel uitmaakt van de btw-regeling en in beginsel niet kan worden beperkt. In het bijzonder wordt dat recht onmiddellijk uitgeoefend voor alle belasting die op in eerdere stadia verrichte handelingen heeft gedrukt (arrest van 6 oktober 2022, Vittamed technologijos, C‑293/21, EU:C:2022:763, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26 Krachtens artikel 179, eerste alinea, van de btw-richtlijn past de belastingplichtige de aftrek toe door op het totale bedrag van de over een belastingtijdvak verschuldigde belasting het totale bedrag van de btw in mindering te brengen waarvoor in hetzelfde tijdvak het recht op aftrek is ontstaan en wordt uitgeoefend.
27 Uit artikel 183, eerste alinea, van deze richtlijn blijkt dat indien voor een bepaald belastingtijdvak het bedrag van de aftrek groter is dan dat van de verschuldigde btw, de lidstaten hetzij het overschot kunnen doen overbrengen naar het volgende tijdvak, hetzij het overschot kunnen teruggeven.
28 Wat in de eerste plaats het in deze bepaling genoemde begrip „volgende tijdvak” betreft, blijkt uit het gebruik van deze woorden in het enkelvoud, zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, dat dit begrip aldus moet worden uitgelegd dat het ziet op het belastingtijdvak dat onmiddellijk volgt op het belastingtijdvak waarin het bedrag van de aftrek groter is dan dat van de verschuldigde btw. Bovendien wordt de duur van een belastingtijdvak krachtens artikel 252 van de btw-richtlijn door elke lidstaat vastgesteld binnen de in het tweede lid van dit artikel bepaalde grenzen, zonder dat uit dat artikel of uit artikel 183 van deze richtlijn blijkt dat die duur of de opeenvolging van belastingtijdvakken afhangt van de omstandigheid dat een belastingplichtige gedurende een bepaald belastingtijdvak of een deel daarvan een economische activiteit uitoefent.
29 Volgens de rechtspraak van het Hof is het wel zo dat de overbrenging van de teruggaaf van een btw-overschot naar verschillende belastingtijdvakken volgend op dat waarin dit overschot is ontstaan, niet noodzakelijk onverenigbaar is met die bepaling (zie in die zin arresten van 18 oktober 2012, Mednis, C‑525/11, EU:C:2012:652, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 10 februari 2022, Philips Orăştie, C‑487/20, EU:C:2022:92, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Dienaangaande moet er evenwel aan worden herinnerd dat juist het bestaan van een economische activiteit de kwalificatie als belastingplichtige, aan wie de btw-richtlijn het recht op aftrek toekent, rechtvaardigt (zie naar analogie arrest van 3 maart 2005, Fini H, C‑32/03, EU:C:2005:128, punt 19). De betrokkene kan immers slechts recht op aftrek genieten indien het onder meer zo is dat hij een „belastingplichtige” in de zin van deze richtlijn is (zie in die zin arrest van 21 maart 2018, Volkswagen, C‑533/16, EU:C:2018:204, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Volgens artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn wordt als „belastingplichtige” beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Op grond van artikel 213, lid 1, van de btw-richtlijn moet de belastingplichtige bij de belastingdienst opgave doen van de beëindiging van zijn economische activiteit. Vervolgens moet de belastingdienst het aan die belastingplichtige toegekende btw-identificatienummer ongeldig verklaren overeenkomstig artikel 23, onder a), van verordening nr. 904/2010.
32 Een ondernemer die zijn economische activiteiten beëindigt, houdt dus ook op btw-plichtig te zijn. Doordat een ondernemer de hoedanigheid van „belastingplichtige” verliest als gevolg van de beëindiging van zijn activiteiten ontbreekt de continuïteit van de belastingtijdvakken zoals die wordt vereist door artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn. Voor die ondernemer is er namelijk geen volgend tijdvak in de zin van deze bepaling en – indien hij een economische activiteit hervat – ook geen vorig tijdvak, daar het zal gaan om een nieuwe activiteit.
33 Hieruit volgt dat artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn het weliswaar mogelijk maakt om een btw-overschot over te brengen naar verschillende belastingtijdvakken die volgen op het belastingtijdvak waarin het overschot is ontstaan, maar dat de beëindiging van de economische activiteit van de betrokken belastingplichtige tot gevolg heeft dat er geen sprake is van een volgend tijdvak in de zin van artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn waar dat overschot naar kan worden overgebracht.
34 Bovendien zou, zoals de Commissie opmerkt, de mogelijkheid voor een ondernemer om na de hervatting van economische activiteiten het btw-overschot over te brengen dat bij de beëindiging van de eerdere activiteiten was aangegeven, misbruik en het opzetten van kunstmatige constructies door ondernemers in de hand kunnen werken. De ondernemer die, om welke reden dan ook, de in de nationale regeling gestelde termijn voor het verzoek om teruggaaf van het btw-overschot na de beëindiging van zijn economische activiteiten niet in acht heeft genomen, zou immers een economische activiteit kunnen hervatten met het hoofdzakelijke of uitsluitende oogmerk om dat overschot naar het volgende tijdvak te doen overbrengen. Een dergelijke mogelijkheid tot overbrenging zou ook in strijd kunnen zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het Hof reeds heeft geoordeeld dat de mogelijkheid om het recht op btw-aftrek uit te oefenen zonder tijdsbeperking haaks staat op dat beginsel, dat verlangt dat de fiscale situatie van een belastingplichtige, met name zijn rechten en plichten jegens de fiscus, niet gedurende onbepaalde tijd in het ongewisse blijft (zie in die zin arrest van 12 april 2018, Biosafe – Indústria de Reciclagens, C‑8/17, EU:C:2018:249, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het feit dat Modexel haar economische activiteiten heeft beëindigd, tot gevolg heeft gehad dat zij niet langer btw-plichtig was – wat evenwel nader moet worden beoordeeld door de verwijzende rechter – en dat het btw-overschot niet naar een volgend tijdvak in de zin van artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn kon worden overgebracht omdat er geen continuïteit was tussen het belastingtijdvak dat overeenkomt met de maand waarin die onderneming haar activiteiten heeft beëindigd, namelijk februari 2015, en het belastingtijdvak dat overeenkomt met de maand waarin zij haar activiteiten heeft hervat, namelijk mei 2016.
36 In de tweede plaats bepaalt artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn echter, zoals in punt 27 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, dat de lidstaten hetzij het btw-overschot kunnen doen overbrengen naar het volgende tijdvak, hetzij dat overschot kunnen teruggeven overeenkomstig de door hen vastgestelde regeling.
37 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Portugese regeling deze twee genoemde wijzen van teruggaaf van een btw-overschot in beginsel combineert, maar dat een ondernemer die zijn economische activiteiten beëindigt, om teruggaaf van dat overschot kan verzoeken vóór het einde van een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarin het overschot is ontstaan.
38 Ten eerste zij eraan herinnerd dat artikel 183 van de btw-richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd dat teruggaaf en overbrenging elkaar uitsluiten (arrest van 12 mei 2011, Enel Maritsa Iztok 3, C‑107/10, EU:C:2011:298, punt 47).
39 Ten tweede volgt uit de rechtspraak van het Hof dat, hoewel de lidstaten bij de vaststelling van de in artikel 183 van de btw-richtlijn bedoelde regeling een zekere bewegingsvrijheid hebben, deze regeling geen afbreuk mag doen aan het beginsel van fiscale neutraliteit door de belastingplichtige geheel of gedeeltelijk de last van de btw te doen dragen (arrest van 12 mei 2021, technoRent International e.a., C‑844/19, EU:C:2021:378, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40 Een dergelijke regeling moet met name de belastingplichtige in staat stellen om op passende wijze de gehele uit dat btw-overschot voortvloeiende schuldvordering te innen, waarbij de teruggaaf binnen een redelijke termijn moet geschieden door betaling in gereed geld of op een gelijkwaardige wijze en de wijze van teruggaaf in geen geval voor de belastingplichtige enig financieel risico mag meebrengen (arrest van 12 mei 2021, technoRent International e.a., C‑844/19, EU:C:2021:378, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41 Bovendien wordt de procedurele autonomie van de lidstaten bij de praktische toepassing van het in artikel 183 van de btw-richtlijn bedoelde recht op teruggaaf van het btw-overschot begrensd door het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel (zie in die zin arrest van 10 februari 2022, Philips Orăştie, C‑487/20, EU:C:2022:92, punt 24).
42 Een vervaltermijn waarvan het verstrijken betekent dat een onvoldoende voortvarende belastingplichtige, die niet om teruggaaf van de btw heeft verzocht, wordt bestraft met het verlies van het recht op teruggaaf, kan dus niet worden beschouwd als onverenigbaar met de bij de btw-richtlijn ingevoerde regeling, mits die termijn op dezelfde wijze geldt voor soortgelijke rechten in belastingzaken naar nationaal recht en naar Unierecht (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van het recht op teruggaaf van de btw in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (doeltreffendheidsbeginsel) (zie naar analogie arrest van 12 september 2024, NARE-BG, C‑429/23, EU:C:2024:742, punt 52).
43 Het staat weliswaar aan de nationale rechter om te beoordelen of nationale maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht, maar het Hof kan hem evenwel alle aanwijzingen verschaffen die nuttig zijn voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding (arrest van 14 februari 2019, Nestrade, C‑562/17, EU:C:2019:115, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44 Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, beschikt het Hof niet over gegevens die twijfel doen rijzen over de overeenstemming van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling met dat beginsel.
45 Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Modexel volgens de belastingdienst binnen twaalf maanden na de beëindiging van haar economische activiteiten om teruggaaf van het btw-overschot had moeten verzoeken.
46 In dit verband staat het aan de verwijzende rechter om te beoordelen binnen welke termijn Modexel om teruggaaf moest verzoeken van het btw-overschot dat zij bij de beëindiging van haar activiteiten had aangegeven, waarbij de Portugese regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft verklaard dat de in casu toepasselijke termijn vier jaar bedraagt. Een vervaltermijn van twaalf maanden na het tijdvak waarin het btw-overschot is ontstaan, zoals deze wordt genoemd in de verwijzingsbeslissing, lijkt het voor een belastingplichtige of voormalige belastingplichtige in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk te maken om zijn recht op teruggaaf van het btw-overschot uit te oefenen. Hetzelfde geldt a fortiori voor een vervaltermijn van vier jaar.
47 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing geenszins dat Modexel vóór het einde van de periode van twaalf maanden heeft geprobeerd om teruggaaf te verkrijgen van het btw-overschot dat zij bij de beëindiging van haar economische activiteiten had aangegeven, maar daarbij moeilijkheden heeft ondervonden. In die omstandigheden moet onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter worden geoordeeld dat de uitoefening door Modexel van haar recht op teruggaaf van de btw in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk is gemaakt.
48 Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 183, eerste alinea, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een belastingplichtige die zijn economische activiteiten beëindigt, een bij die beëindiging aangegeven btw-overschot niet naar een volgend tijdvak kan overbrengen en dat bedrag slechts kan terugvorderen door binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop die activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf daarvan te verzoeken, waarbij wel als voorwaarde geldt dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen.
Kosten
49 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 183, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke een belastingplichtige die zijn economische activiteiten beëindigt, een bij die beëindiging aangegeven overschot aan belasting over de toegevoegde waarde niet naar een volgend tijdvak kan overbrengen en dat bedrag slechts kan terugvorderen door binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop die activiteiten zijn beëindigd om teruggaaf daarvan te verzoeken, waarbij wel als voorwaarde geldt dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen.