Geen giftenaftrek ter zake van afzien vergoedingen voor mentorschappen
undefined, 7 december 2021
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(33)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(4)
- Recent(2)
- Kennisgroepstandpunt(1)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
X (belanghebbende) is in het jaar 2016 op verzoek van een stichting mentor van twee personen.
Hij betoogt in deze procedure dat hij recht heeft op giftenaftrek in verband met het afzien van mentorschaps- en kostenvergoedingen ter zake van beide mentorschappen. Niet in geschil is dat de stichting een anbi-status heeft.
Zoals Hof Arnhem-Leeuwarden reeds voor de jaren 2013 tot en met 2015 heeft geoordeeld (ECLI:NL:GHARL:2018:5809, NLF 2018/1757 en ECLI:NL:GHARL:2020:10183, NLF 2020/2790), heeft X ook voor het onderhavige jaar 2016 niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van de stichting heeft afgezien van vergoedingen waarop hij aanspraak kon maken. De Inspecteur heeft deze aftrek dan ook terecht geweigerd. Ook bestaat geen recht op aftrek van autokosten.
De Inspecteur heeft verder giftenaftrek geweigerd ten aanzien van het afzien van kostenvergoedingen ter zake van activiteiten voor of met de vrijmetselaarsloge. Het betreft reiskosten voor de kascommissie en reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van een lezing.
Niet in geschil is dat de vrijmetselaarsloge een anbi-status heeft. X heeft echter op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag hij kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Bovendien behoren kosten voor het bijwonen van een lezing niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen te worden vergoed, oordeelt het Hof.
BRON
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2020, nummer AWB 20/2263, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.661. Daarbij is een bedrag van € 118 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2020 de aanslag en de belastingrente gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Daarbij is € 48 aan griffierecht betaald.
1.4. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 december 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft op 30 december 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarbij is € 131 aan griffierecht betaald.
1.6. Belanghebbende heeft op 15 januari 2021, 4 februari 2021, 12 februari 2021 en 19 februari 2021 nadere stukken ingediend.
1.7. De Inspecteur heeft op 4 juni 2021 een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
1.8. Belanghebbende heeft op 13 oktober 2021 een nader stuk ingediend, betreffende een herziene aangifte IB/PVV 2016.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en mr. [naam2] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.10. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende, geboren [in] 1948, verricht als vrijwilliger werkzaamheden voor zorginstelling [de zorginstelling] (hierna: [de zorginstelling] ). Belanghebbende en [de zorginstelling] hebben op 7 november 2012 een ‘vrijwilligersovereenkomst’ gesloten, waarin onder meer het volgende is bepaald:
2.2. Belanghebbende is in 2013 door de Rechtbank Oost-Nederland – op verzoek van de regiomanager van [de zorginstelling] – benoemd tot mentor van [naam3] . Ook in het onderhavige jaar 2016 oefent belanghebbende nog dit mentorschap uit. In 2013 hebben belanghebbende en een rechtsvoorganger van Stichting [naam4] (hierna: Stichting [naam4] ) een zogenoemde ‘verklaring inzake mentorvergoeding’ ondertekend, waarin onder meer het volgende is bepaald:
Blijkens voornoemde verklaring heeft belanghebbende aangegeven alleen een kostenvergoeding van € 250 per jaar te willen ontvangen.
2.3. Verder is belanghebbende vanaf augustus 2016 via Stichting [naam4] ook mentor van [naam5] . Voor dat mentorschap zijn tussen belanghebbende en Stichting [naam4] over de mentorvergoeding dezelfde afspraken gemaakt als voor het mentorschap van [naam3] .
2.4. Belanghebbende ontvangt per mentorschap daadwerkelijk € 25 per maand. In het onderhavige jaar 2016 heeft hij derhalve € 300 plus € 125, ofwel in totaal € 425 genoten.
2.5. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 4 november 2014 de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ (hierna: de Regeling) ingevoerd. Deze Regeling is vanaf 1 januari 2015 van kracht en luidt in het onderhavige jaar 2016 onder meer als volgt:
Met ingang van 1 januari 2019 is de in artikel 4, lid 2, onderdeel a, van de Regeling vastgestelde vergoeding verhoogd tot € 1.132.
2.6. Belanghebbende is lid van een vrijmetselaarsloge. In het kader van dit lidmaatschap maakt hij deel uit van de kascommissie. Verder heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een lezing/presentatie bijgewoond in Abdij Maria Toevlucht (https://nl.wikipedia.org/wiki/Abdij_Maria_Toevlucht) in Zundert (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zundert_(plaats)).
2.7. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 giften in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur diverse posten niet geaccepteerd. In hoger beroep zijn, nadat belanghebbende ter zitting van het Hof zijn standpunt nog gedeeltelijk heeft gewijzigd, de volgende correcties nog in geschil (bedragen in €):
Aanslag |
Standpunt belanghebbende |
||||
Inkomsten uit vroegere arbeid |
37.945 |
37.945 |
|||
Aftrek: Eigen woning |
-4.970 |
-4.970 |
|||
Aftrek: Giften |
|||||
1. Diverse instellingen |
-809 |
-809 |
|||
2a. Afzien mentorschapsvergoeding [naam3] |
-1.132 |
||||
2b. Afzien mentorschapsvergoeding [naam5] (5/12 x € 1.132) |
-472 |
||||
2c. Afzien reiskostenvergoeding [naam3] (243 km x € 0,19) |
-79 |
||||
2d. Afzien reiskostenvergoeding [naam5] (740 km x € 0,19) |
-140 |
||||
2e. Afzien kostenvergoeding uitstapjes [naam3] (McDonald’s) |
-160 |
||||
2f. Afzien kostenvergoeding uitstapjes [naam5] ( [plaats1] ) |
-30 |
||||
3a. Afzien reiskosten kascommissie loge (250 km x € 0,19) |
-48 |
||||
3b. Afzien reiskosten lezing Zundert met loge (306 km x € 0,19) |
-58 |
||||
3c. Afzien verblijfkostenvergoeding Zundert met loge |
-200 |
||||
Totaal |
-809 |
-3.128 |
|||
Drempel artikel 6.39 Wet IB (1%) |
495 |
495 |
|||
Belastbaar inkomen |
32.661 |
30.342 |
2.8. Ook tegen de aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 heeft belanghebbende bezwaar en (hoger) beroep ingesteld. Dit Hof heeft in zijn uitspraken van 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5809 en 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10183, ten aanzien van belanghebbende geoordeeld dat geen recht bestaat op de door hem geclaimde giftenaftrek.
2.9. Belanghebbende heeft tegen beide voornoemde uitspraken van het Hof tevergeefs cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft namelijk bij arrest van 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2036 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie, en heeft bij arrest van 30 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:678 het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de beroepsgronden.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek van giften heeft gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
3.2. In hoger beroep betoogt belanghebbende dat ook de volgende giften als persoonsgebonden aftrek in mindering komen op het inkomen: i) het afzien van de mentorschaps- en kostenvergoedingen ter zake van beide mentorschappen, en ii) het afzien van reis- en verblijfkostenvergoedingen ter zake van activiteiten voor of met de vrijmetselaarsloge.
3.3. Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat ook de contributie voor de schietsportvereniging De Veluwse Schutters als een gift in aftrek komt, ingetrokken.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.342. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag IB/PVV 2016.
4. Beoordeling van het geschil
Giftenaftrek
4.1. Ingevolge artikel 6.35 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) komen giften aan algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI) en aan steunstichtingen SBBI in aanmerking voor aftrek.
4.2. Op grond van artikel 6.36 Wet IB kunnen giften die bestaan uit het afzien van een vergoeding door een vrijwilliger, in twee gevallen als aftrekbare gift in aanmerking worden genomen.
4.3. Ten eerste in het geval waarin een (ANBI-)instelling een verklaring heeft afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger, de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding, de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren en de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken (artikel 6.36 lid 1 Wet IB).
4.4. Ten tweede is aftrek mogelijk in het geval waarin de belastingplichtige naar een (ANBI-)instelling afziet van vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten, voor zover sprake is van kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. Daarbij worden autokosten in aanmerking genomen voor € 0,19 per kilometer. Aftrek is ook mogelijk in de situatie waarin de instelling voor deze kosten geen vergoedingsregeling heeft getroffen (artikel 6.36 lid 2 Wet IB).
4.5. In de regel heeft de belastingplichtige de bewijslast voor feiten die leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting. Dus nu belanghebbende zich op het standpunt stelt dat een aftrekpost in aanmerking moet worden genomen, zal hij feiten moeten stellen en bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk moeten maken die meebrengen dat recht bestaat op de giftenaftrek. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
Afzien van mentorschapsvergoedingen
4.6. Niet in geschil is dat Stichting [naam4] een ANBI-status heeft. De geclaimde aftrek van in totaal € 1.604 heeft volgens belanghebbende betrekking op mentorschapsvergoedingen waarop hij recht heeft, maar waarvan hij heeft afgezien. Voor een dergelijke aftrek moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.36 lid 1 Wet IB (zie 4.3). Zoals dit Hof reeds voor de jaren 2013 tot en met 2015 heeft geoordeeld, heeft belanghebbende ook voor het onderhavige jaar 2016 niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van Stichting [naam4] heeft afgezien van vergoedingen waarop hij aanspraak kon maken. Zo heeft belanghebbende geen voor het jaar 2016 geldende - bevoegd afgegeven - verklaring van deze instelling overgelegd waaruit blijkt dat en tot welke bedragen hij heeft afgezien van hem rechtens toekomende vergoedingen met betrekking tot de mentorschappen. Blijkens de afspraken met Stichting [naam4] heeft belanghebbende per mentorschap aanspraak op een vergoeding van € 25 per maand. In het onderhavige jaar heeft hij deze vergoedingen daadwerkelijk genoten, zodat van enig afzien geen sprake is. De Inspecteur heeft deze aftrek dan ook terecht geweigerd.
Afzien van kostenvergoedingen mentorschappen
4.7. Deze aftrek heeft volgens belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 219 betrekking op autokosten die hij in het kader van de mentorschappen heeft gemaakt voor de ritten tussen zijn woning en de instellingen in [woonplaats] en [plaats2] . Verder ziet deze aftrek voor een bedrag van in totaal € 190 op uitstapjes met [naam3] naar McDonald’s en met [naam5] naar [plaats1] .
4.8. Voor deze aftrekposten moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6.36 lid 2 Wet IB (zie 4.4). De kosten voor de uitstapjes voldoen niet daaraan omdat zij, naar het oordeel van het Hof, niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. Ter dekking van onder meer de autokosten ontvangt belanghebbende per mentorschap € 25 per maand. Vanwege deze vergoedingen drukken deze autokosten niet op belanghebbende, zodat om die reden ook deze aftrek terecht is geweigerd. Anders dan belanghebbende betoogt, is reeds om diezelfde reden evenmin aftrek mogelijk als weekenduitgaven voor gehandicapten in de zin van artikel 6.25 Wet IB.
Afzien van kostenvergoedingen vrijmetselaarsloge
4.9. Niet in geschil is dat de vrijmetselaarsloge een ANBI-status heeft. Volgens belanghebbende heeft de aftrek voor een bedrag van € 48 betrekking op reiskosten voor de kascommissie van de loge, en voor een bedrag van € 258 op reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van een lezing/presentatie met de loge in Abdij Maria Toevlucht in Zundert (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zundert_(plaats)). De Inspecteur heeft ook deze aftrek terecht geweigerd. Belanghebbende heeft immers op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Bovendien behoren de kosten voor het bijwonen van een lezing naar het oordeel van het Hof niet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen te worden vergoed.
Belastingrente
4.10. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente van € 118. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de aanslag IB/PVV wordt gehandhaafd, dient ook de in rekening gebrachte belastingrente te worden gehandhaafd.
Immateriële schadevergoeding
4.11.Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat ten slotte geen aanleiding, omdat die termijn niet is overschreden.
Slotsom
4.12. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. J.P.M. Kooijmans in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier. De beslissing is op 7 december 2021 in het openbaar uitgesproken.