NiNbi-beschikkingen terecht en voor niet te hoge bedragen afgegeven
undefined, 19 oktober 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(4)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 in België. X heeft in die jaren vanuit Nederland een AOW-uitkering genoten. Hij is 100% aandeelhouder van een pensioen-bv en heeft in de genoemde jaren uit deze bv tevens pensioen genoten.
Aan X zijn voor de jaren 2015-2017 zogenoemde NiNbi-beschikkingen afgegeven (NiNbi = Niet in Nederland belastbaar inkomen voor de Zorgverzekeringswet).
In geschil is of de beschikkingen terecht zijn gegeven.
In procedures over voorgaande jaren is reeds beslist dat de Inspecteur bevoegd is de NiNbi-beschikking af te geven en dat Nederland kan en mag heffen over de uitkering uit de pensioen-bv. Er is geen reden om voor de onderhavige jaren anders te oordelen, aldus Rechtbank Den Haag.
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de Rechtbank met juistheid heeft beslist dat de beschikkingen terecht zijn gegeven. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berusten tot de zijne. Wat X in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
X heeft voorts geen feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hij door toedoen van de Belastingdienst immateriële schade heeft geleden.
De Hoge Raad heeft op 22 september 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/04005)
BRON
Uitspraak van 18 oktober 2022 in het geding tussen:
X, te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 maart 2022, nummers SGR21/4411, SGR21/1466 en SGR21/1467.
Procesverloop
1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende op grond van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de volgende beschikkingen gegeven:
Jaar |
Dagtekening |
Nummer |
Totaal wereld- inkomen (€) |
Niet in Nederland belast inkomen (€) |
2015 |
10 07 20 |
[beschikking 1a] |
489.853 |
13.243 |
2016 |
15 11 19 |
[beschikking 2] |
14.029 |
- 481.646 |
2017 |
03 04 21 |
[beschikking 3] |
531.509 |
13.574 |
1.2.Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren bij drie afzonderlijke uitspraken ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij de Rechtbank beroep ingesteld. Ter zake is éénmaal griffierecht van € 49 geheven voor alle zaken tezamen. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is éénmaal een griffierecht van € 136 geheven voor alle zaken tezamen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 16 augustus 2022 van belanghebbende nadere stukken ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling die was gepland op 6 september 2022 heeft geen doorgang gevonden. Beide partijen hebben bij brief van 29 augustus 2022 het Hof bericht ermee in te stemmen dat het Hof zonder mondelinge behandeling uitspraak doet. Het Hof heeft vervolgens partijen op 1 september 2022 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat het Hof op 18 oktober 2022 schriftelijk uitspraak zal doen.
Vaststaande feiten
2. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 in België. Belanghebbende heeft in die jaren vanuit Nederland een AOW-uitkering genoten. Belanghebbende is 100% aandeelhouder van [pensioen-BV] en heeft in de genoemde jaren uit deze B.V. tevens pensioen genoten.
Uitspraak van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep
4.1. In geschil is of de beschikkingen terecht zijn gegeven.
4.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.
4.3. Belanghebbende verzoekt het Hof:
- de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen te vernietigen;
- de Belastingdienst te veroordelen om hem te vergoeden al wat hij door toedoen van de Belastingdienst aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en zijn rechtsvoorganger(s) heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van betaling door belanghebbende aan het CAK en zijn rechtsvoorganger(s) tot de datum van de vergoeding door de Belastingdienst aan belanghebbende;
- te bepalen dat aan belanghebbende de door hem betaalde griffierechten worden vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van betaling door belanghebbende tot de terugbetaling aan belanghebbende;
- te bepalen dat de Belastingdienst belanghebbende de immateriële schade vergoedt die hij door toedoen van de Belastingdienst heeft geleden alsmede de wettelijke rente vergoedt.
4.4. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. De Rechtbank heeft met juistheid beslist dat de beschikkingen terecht zijn gegeven. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Wat belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
5.2. Belanghebbende heeft geen feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hij door toedoen van de Belastingdienst immateriële schade heeft geleden.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.2. Evenmin is er reden vergoeding van de door belanghebbende betaalde griffierechten te gelasten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, Chr.Th.P.M. Zandhuis en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 18 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.