Samenvatting
Uit het voorstel van wet:
Artikel XXVDe Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
F. Artikel 34d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “7/H gedeelte” vervangen door “9/H gedeelte”.
2. In het vijfde lid, derde zin, wordt “7/H gedeelte” vervangen door “9/H gedeelte”.
Artikel XLII1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat:
d. artikel XXV, onderdelen A, C, D, E en F voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021;
Memorie van toelichting: algemeen deel p. 18, artikelsgewijze toelichting p. 43
Met de aanpassing van het effectieve tarief van de innovatiebox van 7% naar 9% verdient ook het overgangsrecht nog aandacht. Het eerste lid van artikel 34d Wet VpB 1969 verklaart het regime van voor 2017 van toepassing op activa die zijn ontwikkeld voor 1 juli 2016. Aangezien het tarief toentertijd nog op 5% effectief stond, dient ook daar een aanpassing gemaakt te worden naar 9%. Bij de wisseling van 5% naar 7% was dit overigens eerst over het hoofd gezien waardoor in de eerste twee maanden van 2018 voor immateriële activa onder het overgangsrecht nog het percentage van 5% gold. De aanpassing heeft overigens alleen effect op gebroken boekjaren. Alleen voor deze boekjaren kan nog in 2021 (deels) gebruik worden gemaakt van de innovatiebox onder het overgangsrecht. Voor boekjaren die gelijk liepen aan het kalenderjaar stopt de toepassing van het regime zoals dat gold voor 2017 reeds na afloop van 2020.
De tweede aanpassing in het overgangsrecht betreft die in het vijfde lid. Een onderdeel van die bepaling – die ziet op de toepassing van de nexus-breuk – is de vraag of het innovatieboxregime van voor 2017 toegepast wordt op een immaterieel activum. Om te voorkomen dat het afwijken van het toen geldende tarief van 5% leidt tot een ontkennend antwoord op die vraag, dient daartoe het aangepaste effectieve tarief van 9% buiten beschouwing te worden gelaten.
Artikel 34d Wet VpB 1969
1 Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december 2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.2 Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren in aanmerking genomen die daaraan direct voorafgaan, en wordt voor die boekjaren:
- a. onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum door de belastingplichtige zelf verrichte speur- en ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of indirect uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de belastingplichtige verbonden lichamen;
- b. onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum verstaan: alle in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.
3 Bij de toepassing van het tweede lid is artikel 12bb, zesde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor uitgaven wordt gelezen: kosten.4 Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of na 1 januari 2017 artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing is gebleven, worden, indien artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van toepassing is en dat activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de bepaling van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017 niet in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel 12bb, zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de toepassing van de eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld in artikel 12bb, gesteld op 1. Bij de vaststelling of artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van toepassing is, blijft buiten beschouwing dat de voordelen voor 7/H gedeelte in aanmerking worden genomen.5 Artikel 12bg vindt geen toepassing voor zover de in de administratie op te nemen gegevens betrekking hebben op boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017.