Direct naar content gaan

Samenvatting

X (GmbH; belanghebbende) heeft bij akte van levering van 27 oktober 2015 van verkoper A het voortdurend recht van erfpacht verkregen van een perceel grond met opstallen (hierna: het erfpachtgoed). Het erfpachtgoed bestaat uit drie paviljoens die aan de achterkant op de begane grond en op de eerste verdieping zijn verbonden door een gemeenschappelijke gang. Deze gang biedt een aanbod van verschillende gemeenschappelijke faciliteiten, zoals vergaderruimtes, werkplekken, een pantry, zithoeken en toiletruimtes. De drie paviljoens worden verhuurd aan zeven verschillende huurders die door middel van een keycard toegang kunnen krijgen tot hun eigen gehuurde gedeelte. De eerste verdieping van paviljoen 1 (hierna: unit 5) wordt verhuurd aan B (bv).

X heeft geen overdrachtsbelasting op aangifte voldaan ter zake van de verkrijging van het erfpachtrecht.

De Inspecteur stelt dat de samenloopvrijstelling ten onrechte is toegepast op unit 5 en heeft een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd.

In geschil is of voor de toepassing van de samenloopvrijstelling (artikel 15, lid 1, onderdeel a, Wet BRV) het erfpachtgoed als één complex dient te worden beschouwd.

Hof Den Bosch is met Rechtbank Zeeland-West-Brabant van oordeel dat unit 5 niet zelfstandig bruikbaar is wegens ontbrekende voorzieningen voor primaire levensbehoeften (sanitair en pantry). Het erfpachtgoed dient dan ook als één complex te worden beschouwd. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag terecht vernietigd.

Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

De Hoge Raad heeft op het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/03054)

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
29 juni 2022
Rolnummer
21/00566
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2461
NLF-nummer
NLF 2022/1518
Aflevering
4 augustus 2022
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina