Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was als belastingadviseur werkzaam bij I in Nederland. Zij was tevens partner bij I en vestigingsleider van een van de kantoren. Een van de cliënten van X was de familie J. Door deze familie is besloten om gebruik te maken van een zogenoemde Malta-structuur met Maltese vennootschappen.

De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de werkelijke leiding van de Maltese vennootschappen zich in Nederland bevindt. Hij heeft in dit verband vpb nagevorderd en boetes wegens (voorwaardelijk) opzet opgelegd. De bijdrage van X aan het vergrijp is volgens de Inspecteur wezenlijk. Hij heeft X daarom aangemerkt als medepleger in de zin van artikel 5:1 Awb en een boete van in totaal € 300.000 opgelegd, die bij uitspraak op bezwaar is verminderd tot € 125.000. X is in beroep gegaan bij Rechtbank Noord-Holland (10 juni 2021, 18/2493, ECLI:NL:RBNHO:2021:4643).

De Rechtbank oordeelt dat in de periode waarin X nalatig zou zijn geweest te verzoeken om uitreiking van Nederlandse aangiftebiljetten, kon worden verdedigd dat de fiscale vestigingsplaats van de Maltese vennootschappen in Malta lag. Het standpunt dat de Maltese vennootschappen in Malta waren gevestigd is dus pleitbaar. De Rechtbank komt niet toe aan beantwoording van de vraag of de Maltese vennootschappen in Nederland waren gevestigd. Los van de vraag of X (achteraf bezien) gehouden was om te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangiften vpb en afgezien van de vraag of sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te kunnen spreken van medeplegen, kan niet worden vastgesteld dat het aan opzet of grove schuld van X is te wijten dat niet is verzocht om te worden uitgenodigd tot het doen van aangiften vpb. Daarmee kan ook niet worden gezegd dat het aan opzet of grove schuld van X is te wijten dat geen vpb is geheven van de Maltese vennootschappen. De medeplegersboete is daarom vernietigd door de Rechtbank.

Tegen dit oordeel heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij Hof Amsterdam.

Naar het oordeel van het Hof was de werkelijke leiding van de Maltese vennootschappen in Nederland gelegen, zodat aanvankelijk te weinig vpb is geheven. Het Hof oordeelt echter dat bij X geen sprake was van medeplegen dan wel feitelijk leidinggeven ten aanzien van het gronddelict van artikel 67e, lid 1, AWR. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van X in hoger beroep tot een bedrag van € 2.846,25.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2008 e.v.
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
14 juni 2022
Rolnummer
21/00495
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1816
Auteur(s)
mr. D.G. Barmentlo
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2022/1337
Aflevering
14 juli 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5132
bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67o&lid=1,bwbr0005537&artikel=5:1,bwbr0049111&artikel=10.4&lid=3,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0005537&artikel=5:1

Naar de bovenkant van de pagina