Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

A en B hebben een woning laten bouwen. Aan hen is ter zake van de bouw omzetbelasting in rekening gebracht. De woning is opgeleverd in september 2019.

Op 10 december 2019 hebben A en B een maatschapsovereenkomst getekend. Het samenwerkingsverband (belanghebbende; hierna X) heeft ter zake van een kantoorruimte in de woning een huurovereenkomst gesloten met de bv, waarvan A dga is.

X heeft op 13 november 2020 een opgaaf startende onderneming ingediend. Vervolgens is aan X een aangiftebiljet voor startende ondernemers uitgereikt over de periode 10 december 2019 tot en met 31 december 2019. De aangifte is op 5 januari 2021 ingediend. In de aangifte heeft X omzetbelasting teruggevraagd die in 2018 en 2019 aan A en B in rekening is gebracht in verband met de bouw van de woning. De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking afgewezen. Het bezwaar tegen de beschikking is vervolgens ongegrond verklaard.

Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat niet om een uitnodiging tot het doen van aangifte is verzocht binnen de door artikel 3, lid 2, Uitv.reg. AWR gestelde termijn. Het verzoek van X wordt daarom aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Tegen de afwijzing daarvan staat geen bezwaar open. De Inspecteur had het tegen de beschikking ingediende bewaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Het Hof stelt vast dat aan het bezwaar van X ook niet tegemoet zou zijn gekomen, indien het bezwaar door de Inspecteur niet-ontvankelijk zou zijn verklaard in plaats van ongegrond.

De overige geschilpunten behoeven dan geen behandeling.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
10 december 2019 t/m 31 december 2019
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
14 augustus 2024
Rolnummer
23/241
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:2086
NLF-nummer
NLF 2024/2640
Aflevering
26 november 2024
bwbr0006736&artikel=3&lid=2,bwbr0006736&artikel=3&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina