Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2014. X heeft in het kader van de hoorprocedure gevraagd om een overzicht van de kavelwaarde en de opbouw daarvan van zowel de onroerende zaak als van de vergelijkingsobjecten (hierna: de grondstaffels). De Heffingsambtenaar heeft de grondstaffels pas in hoger beroep bij Hof Den Bosch overgelegd. Het Hof heeft geoordeeld dat de grondstaffels behoren tot de stukken die zijn bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb en dat de Heffingsambtenaar dat artikel heeft geschonden door die stukken niet ter inzage te leggen en te weigeren daarvan een afschrift te verstrekken. Het heeft daarin aanleiding gezien de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van de beroeps- en hogerberoepsfase.

Tegen dit oordeel heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. De voorschriften uit de Awb over de beschikbaarstelling van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belanghebbende vormen een belangrijke waarborg dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan en hebben gestaan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beslissing rekening kan houden (zie HR 4 mei 2018, 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.1).

De Hoge Raad oordeelt voorts dat gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) in beginsel op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang zijn voor, en voor het bestuursorgaan raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld (zie r.o. 3.4.3 en 3.4.4 van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad).

De Hoge Raad stelt voorts vast dat het Hof aan de proceskostenveroordelingen ten grondslag heeft gelegd dat X zich pas in hoger beroep, nadat de grondstaffels waren verstrekt, een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen over de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Het hierop voortbouwende oordeel van het Hof over de proceskosten geeft volgens de Hoge Raad niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2017/2814).

Op 17 augustus 2018 heeft de Hoge Raad diverse arresten gewezen die betrekking hebben op de uitleg van artikel 8:42 Awb. Drie daarvan zijn met commentaar in deze editie van NLFiscaal opgenomen. Voor een overzicht van deze arresten en de bijbehorende conclusie van de A-G, een toelichting bij het persbericht van de Hoge Raad en een algemene beschouwing, verwijs ik naar mijn noot bij het arrest met nummer 17/02730 (NLF 2018/1906).

 

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
17 augustus 2018
Rolnummer
17/01448
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1316
Auteur(s)
mr. J. Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2018/1907
Aflevering
6 september 2018
Judoreg
NFB1755
bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42&lid=1,bwbr0007119&artikel=40,bwbr0007119&artikel=40

Naar de bovenkant van de pagina