Feitelijk leidinggegeven aan belastingontduiking; taakstraf van 450 uur
Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(164)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(14)
- Recent(9)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze strafzaak acht Rechtbank Amsterdam bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het stelselmatig niet of onjuist (laten) indienen van aangiften omzetbelasting en onjuiste aangiften loonheffing en dat het benadelingsbedrag fors is. Wegens schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte oordeelt de Rechtbank dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Daarnaast is de Rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur geen recht doet aan de ernst van de feiten en het kwalijke handelen van de verdachte. De Rechtbank legt daarom voor de bewezen verklaarde feiten naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, een taakstraf op voor de duur van 450 uur.
BRON
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen verdachte, geboren te geboorteplaats, land van herkomst, op geboortedag 1970, wonende op het adres adres, hierna: verdachte.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het als feitelijke leidinggevende
- opzettelijk niet of niet tijdig (laten) doen van aangiften omzetbelasting (feit 1),
- opzettelijk (laten) doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting (feiten 2, 4, 6 en 8) en
- opzettelijk (laten) doen van onjuiste of onvolledige aangiften loonheffing (feiten 3, 5, 7 en 9).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat
1. [bedrijf 1] . in de periode 31 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] . over de maanden september 2016 tot en met december 2016, niet of niet binnen de gestelde termijn heeft laten doen, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2. [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode 26 april 2016 tot en met 31 oktober 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] over:
- het 1e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050c)
- het 2e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050c)
- het 3e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050c)
onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 2] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3. [bedrijf 2] op tijdstippen in de periode 29 februari 2016 tot en met 30 november 2016 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijf 2] over de maanden januari 2016 tot en met november 2016 (DOC-050d) onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 2] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4. [bedrijf 3] op tijdstippen in de periode19 april 2016 tot en met 1 december 2016 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 3] over
- het 1e kwartaal 2016 en/of (DOC-050a)
- het 2e kwartaal 2016 en/of (DOC-050a)
- het 3e kwartaal 2016, (DOC-050a)
onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 3] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
5. [bedrijf 3] op tijdstippen in de periode 29 februari 2016 tot en met 1 december 2016 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijf 3] over de maanden januari 2016 tot en met december 2016 (DOC-050b), onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 3] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
6. [bedrijf 4] op tijdstippen in de periode 17 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 4] over:
- het 3e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050e)
- het 4e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050e)
onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 4] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
7. [bedrijf 4] op 31 januari 2017 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijf 4] over de maanden oktober 2016 tot en met december 2016 (DOC-050f), onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 4] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
8. [bedrijf 5] op tijdstippen in de periode 27 januari 2017 tot en met 30 januari 2018 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 5] over:
- het 4e kwartaal van het jaar 2016 (DOC-050g)
- het 1e kwartaal van het jaar 2017 (DOC-050g)
- het 2e kwartaal van het jaar 2017 (DOC-050g)
- het 3e kwartaal van het jaar 2017 (DOC-050g)
- het 4e kwartaal van het jaar 2017 (DOC-050g)
onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 5] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
9. [bedrijf 5] op tijdstippen in de periode 30 december 2016 tot en met 8 januari 2018 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [bedrijf 5] over de maanden november 2016 tot en met december 2017 (DOC-050i), onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf 5] telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar loon/te betalen loonheffingen opgegeven of laten opgeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit (verkort) vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastingdienst, dan wel het openbaar ministerie, ten onrechte het anoniementarief en de brutering als uitgangspunt heeft genomen bij berekening van het nadeelbedrag. De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging met een ander nadeelbedrag te hanteren en een alternatieve berekening van dit bedrag voorgesteld. Voorts heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft hij verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij geeft de rechtbank in overweging naast een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen die de 240 uur overstijgt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan belastingfraude door als feitelijke leidinggever van verschillende rechtspersonen (schoonmaakbedrijven) opzettelijk geen dan wel onjuiste aangiften omzetbelasting te (laten) doen. Daarnaast heeft hij als feitelijke leidinggever onjuiste aangiften loonheffing ingediend of laten indienen. Verdachte is hierbij stelselmatig te werk gegaan door de verschillende rechtspersonen elkaar te laten opvolgen. Daarbij betaalde hij de medewerkers van de schoonmaakbedrijven grotendeels zwart uit en hield hij hiermee een zwartgeldcircuit in stand.
Met zijn handelwijze heeft verdachte belasting ontdoken en daarmee het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van andere belastingbetalers. Belastingontduiking kan leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan er immers toe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. Daarbij komt dat verdachte heeft gefaciliteerd dat mensen onverzekerd aan het werk waren, of dat ze werkten terwijl ze ondertussen een uitkering ontvingen. Voorts valt niet te controleren of er mensen aan het werk waren die illegaal in Nederland verblijven. Verdachte hield dit alles met zijn handelwijze in stand.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met het feit dat verdachte de fiscus voor een groot bedrag heeft benadeeld. De raadsman heeft een alternatieve berekening van het nadeelbedrag aan de rechtbank voorgelegd. Ook op basis van deze berekening is het benadelingsbedrag fors. Gezien de aard en de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank betrekt voorts bij het bepalen van de straf de omstandigheid dat de redelijke termijn in deze strafzaak is geschonden. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. De redelijke termijn is aangevangen op 27 augustus 2019, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank doet op 31 oktober 2024 uitspraak, ongeveer drie jaar en twee maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. Ook betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf dat verdachte niet meer actief is in de schoonmaakbranche en inmiddels een baan heeft met een vast inkomen.
In het licht van de persoonlijke situatie van verdachte, vanwege de tijd die sinds het bewezenverklaarde is verstreken en teneinde verdachte te stimuleren aan zijn leven een positieve invulling te blijven geven, zal de rechtbank de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, die als forse stok achter de deur dient en de ernst van verdachtes misdragingen uitdrukt. Tevens wordt aan verdachte een taakstraf opgelegd.
Hiermee wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank is echter van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur geen recht doet aan de ernst van de feiten en het kwalijke handelen van verdachte. De rechtbank zal daarom voor de bewezen verklaarde feiten naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, een taakstraf voor de duur van 450 uur opleggen. De rechtbank komt tot oplegging van een dergelijke hoge taakstraf, omdat verdachte voor meerdere strafbare feiten wordt veroordeeld.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 (oud) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt gegeven, begaan door een rechtspersoon;
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 9 :
Telkens: feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden .
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf van 450 uren , bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, en bepaalt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 225 dagen als verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag..
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. H.J. Bos en G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2024.
[...]