Samenvatting
Bij Rechtbank Den Haag was nog in geschil of X (belanghebbende) in aanmerking komt voor aftrek van reiskosten voor ziekenbezoek van haar in Thailand verblijvende zoon als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel h, Wet IB 2001 (IB/PVV 2014 en 2017). De bewijslast dat sprake is van dergelijke reiskosten rust op X.
Volgens Hof Den Haag heeft de Rechtbank met juistheid geoordeeld dat X niet in haar bewijslast is geslaagd.
Het Hof oordeelt verder onder meer dat de Rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft toegekend. Er bestaat wel aanleiding voor vergoeding van de reiskosten die de gemachtigde van X ter zake van zijn komst naar de Rechtbank op 10 januari 2022 heeft gemaakt.
De vergoeding van immateriële schade heeft de Rechtbank tot het juiste bedrag vastgesteld. Voor een materiële schadevergoeding is geen aanleiding.
Ten aanzien van de aan X opgelegde aanslag IB/PVV 2018 wordt het door de Rechtbank onjuist vastgestelde inkomen uit werk en woning gecorrigeerd.