Compensatieregeling fusiegemeente had geen invloed op hoogte tarieven
Hof Arnhem-Leeuwarden, 15 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(12)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(2)
Samenvatting
X (belanghebbende) is eigenaar van een woning in de voormalige gemeente Loppersum. Per 1 januari 2021 fuseerde deze gemeente met de gemeenten Appingedam en Delfzijl tot de nieuwe gemeente Eemsdelta.
In verband met de fusie heeft de gemeente Eemsdelta een compensatieregeling ingevoerd voor de OZB en rioolheffing, op grond waarvan voor bepaalde groepen belastingplichtigen recht bestaat op (gedeeltelijke) teruggaaf van de betaalde belasting.
X heeft beroep en hoger beroep ingesteld inzake de compensatieregelingen. Volgens X zouden de belastingtarieven voor (eigenaren van) woningen zonder deze regelingen flink kunnen worden verlaagd.
Hof Arnhem-Leeuwarden verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Ook al zou X worden gevolgd in zijn stelling dat, zo begrijpt het Hof, de betreffende regelingen in strijd komen met het bepaalde in artikel 220f Gemw of een inbreuk maken op het gelijkheidsbeginsel of verbod van discriminatie (artikel 1 GW) en in verband daarmee buiten toepassing zouden moeten worden gelaten, kan dit X niet baten. Het tijdelijk compenseren van een bepaalde groep van belastingplichtigen heeft geen invloed gehad op de (vaststelling van de) hoogte van de tarieven. Het buiten toepassing laten van de compensatieregelingen betekent dan ook niet dat de tarieven van eigenaren van woningen kunnen worden verlaagd.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2023, nummers LEE21/3712 en 21/3713, ECLI:NL:RBNNE:2023:780 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft, in één geschrift vervat, voor het jaar 2021 aan belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelasting (OZB) en rioolheffing ten bedrage van € 301,86 respectievelijk € 237,00.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij is namens de heffingsambtenaar [naam1] verschenen en gehoord. Namens belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), in de voormalige gemeente Loppersum. Per 1 januari 2021 is de gemeente Loppersum als gevolg van een gemeentelijke herindeling samengevoegd met de gemeenten Appingedam en Delfzijl tot de nieuwe gemeente Eemsdelta.
2.2. De aanslag OZB voor het jaar 2021 ten bedrage van € 301,86 (waarbij is uitgegaan van een WOZ-waarde van € 156.000) is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Eemsdelta 2021 zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Eemsdelta op 31 maart 2021 (hierna: Verordening OZB 2021). De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021. Voor het jaar 2020 was aan belanghebbende voor de onroerende zaak een aanslag OZB opgelegd van € 250,99 (WOZ-waarde € 145.000), gebaseerd op de oude verordening van de toenmalige gemeente Loppersum.
2.3. De tarieven voor de heffing van de OZB bedroegen in 2020 (vóór de gemeentelijke herindeling) en in 2021 (gemeente Eemsdelta) op grond van de belastingverordeningen van de betreffende gemeenten:
2020 Appingedam |
2020 Delfzijl |
2020 Loppersum |
2021 Eemsdelta |
|
Eigenarenbelasting woning |
0,2426% |
0,2065% |
0,1731% |
0,1935% |
Eigenarenbelasting niet-woning |
0,4530% |
0,5145% |
0,1779% |
0,5139% |
Gebruikersbelasting niet-woning |
0,3525% |
0,4261% |
0,1342% |
0,4360% |
2.4. De raad van de gemeente Eemsdelta heeft op 31 maart 2021 de Verordening compensatieregeling onroerende-zaakbelastingen Eemsdelta (hierna: Verordening compensatieregeling OZB) vastgesteld. De regeling werkt terug tot 1 januari 2021. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
2.5. De aanslag rioolheffing voor het jaar 2021 ten bedrage van € 237,00 is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Loppersum 2021 zoals vastgesteld op 29 oktober 2020 door de raad van de toenmalige gemeente Loppersum (hierna: Verordening rioolheffing 2021). De datum van ingang van de heffing is 31 december 2020. Voor het jaar 2020 was aan belanghebbende voor de onroerende zaak een aanslag rioolheffing opgelegd van € 345,65, gebaseerd op de oude verordening waarin – kort gezegd – huurders niet als belastingplichtige voor de rioolheffing waren aangemerkt.
2.6. In de Verordening rioolheffing 2021 is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
2.7. Het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Loppersum (hierna: het college van B&W) heeft op 13 oktober 2020 de Uitvoeringsregeling compensatie rioolheffing Eemsdelta 2021-2024 (hierna: Uitvoeringsregeling compensatie rioolheffing) vastgesteld. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
-
Voor het jaar 2021 € 189,60
-
Voor het jaar 2022 € 142,20
-
Voor het jaar 2023 € 94,80
-
Voor het jaar 2024 € 47,40
3. Geschil
3.1. In geschil is of de aanslagen OZB en rioolheffing tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de – onder 2.4 en 2.7 genoemde – compensatieregelingen in strijd komen met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en of de differentiatie in de tarieven door deze compensatieregelingen verder gaat dan de Gemeentewet mogelijk maakt.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslagen.
3.3. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid belastingrechter
4.1. De heffingsambtenaar heeft allereerst gesteld dat de belastingrechter niet bevoegd is om een oordeel te geven over het onderhavige geschil, omdat tegen de op grond van de compensatieregelingen te nemen besluiten geen beroep openstaat bij de belastingrechter.
4.2. Het Hof stelt voorop dat het bevoegd is te oordelen over de uitspraak van de Rechtbank en dat de Rechtbank bevoegd was een oordeel te geven over het beroep tegen de uitspraken die de heffingsambtenaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslagen OZB en rioolheffing heeft gedaan. Het Hof vat de stelling van de heffingsambtenaar zo op dat hij bedoeld heeft te stellen dat de Rechtbank niet bevoegd is om bij het beoordelen van de hoogte van de aanslagen het geschil omtrent de compensatieregelingen te betrekken.
4.3. Het Hof ziet zich aldus allereerst voor de vraag geplaatst of de belastingrechter bevoegd is de compensatieregelingen in zijn oordeel te betrekken. Enerzijds zou betoogd kunnen worden dat omdat een uitbetaling van de compensatie op grond van de Verordening compensatieregeling OZB respectievelijk de Uitvoeringsregeling compensatie rioolheffing niet kan worden aangemerkt als een ingevolge de belastingwet genomen besluit, de belastingrechter niet bevoegd is over de rechtmatigheid daarvan of van de betreffende compensatieregeling een oordeel te geven. Dit geldt te meer voor de rioolheffing nu niet de gemeentelijke wetgever (de gemeenteraad) de uitvoeringsregeling heeft vastgesteld maar het college van B&W. Anderzijds zou betoogd kunnen worden dat indien de gemeenteraad of het college buiten de belastingverordening om algemeen verbindende voorschriften vaststelt of andere besluiten neemt die beogen – de facto – de hoogte van de belastingtarieven van bepaalde (groepen van) belastingplichten te verlagen, deze de rechtmatigheid van de belastingaanslagen zouden kunnen raken.
4.4. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof de werkwijze met betrekking tot de uitbetaling van de compensatie toegelicht. Zo dienen de aanslagen overeenkomstig de betreffende belastingverordeningen geheel door alle belastingplichtigen te worden betaald, en vindt de uitbetaling van de compensatie voor beide regelingen ambtshalve door de gemeente plaats vanaf de rekening van de afdeling financiën van de gemeente, zonder vaststelling van afzonderlijke beschikkingen of het verzenden van brieven aan de betreffende belastingplichtigen. Ook verklaarde de heffingsambtenaar dat tot nu toe geen aanvragen om compensatie zijn gedaan door belastingplichten en belanghebbende daartoe in het onderhavige belastingjaar (derhalve) evenmin aanvragen heeft gedaan. Om te voorkomen dat gelet hierop een tekort in de rechtsbescherming van belanghebbende optreedt, zal het Hof met betrekking tot de onder genoemde 4.3 vraag in het onderhavige geval ervan uitgaan dat de belastingrechter bevoegd is.
Inzake de OZB
4.5. De Rechtbank heeft – kort samengevat – geoordeeld dat belanghebbende, zelfs als eigenaren van een woning, zoals belanghebbende, ook onder de compensatieregeling zouden vallen, daar geen baat bij zou hebben nu hij niet aan overige (cijfermatige) voorwaarden voldoet. Belanghebbende is in hoger beroep niet opgekomen tegen deze conclusie. In zijn hogerberoepschrift heeft belanghebbende geschreven dat hij de indruk heeft dat de Rechtbank hem daarmee niet helemaal goed heeft begrepen. Belanghebbende voert aan dat het hem erom gaat dat hij niet wenst mee te werken aan onrechtmatig – door rechthebbenden op grond van de hiervoor bedoelde compensatieregelingen – verkregen voordelen. Daarbij geeft belanghebbende aan dat hij zich kan voorstellen dat als de onrechtmatige voordelen niet zouden zijn verstrekt, de belastingtarieven voor (eigenaren van) woningen flink zouden kunnen worden verlaagd.
4.6. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard, en zo volgt tevens uit de stukken van het geding (zie voorstel gemeenteraad van 31 maart 2021), dat de lasten die gemoeid zijn met de compensatieregeling zijn begroot op € 1.027.000 welke geheel ten laste van het – door het Rijk aan de gemeenten in verband met de herindeling toegekende – ‘frictiebudget herindeling’ worden gebracht. Dit heeft volgens de heffingsambtenaar feitelijk ook zo plaatsgevonden. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat als niet het gehele toegekende frictiebudget kan worden gebruikt (gelabeld budget) het restant terugvloeit naar het Rijk en derhalve niet ten goede komt aan de gemeente. Het Hof acht het voorgaande aannemelijk.
4.7. Het voorgaande brengt, naar het oordeel van het Hof, mee dat ook al zou belanghebbende worden gevolgd in zijn stelling dat, zo begrijpt het Hof, de Verordening compensatieregeling OZB in strijd komt met het bepaalde in artikel 220f van de Gemeentewet of een inbreuk maakt op het verbod van discriminatie van artikel 1 van de Grondwet – het Hof laat dit in het midden –, en in verband daarmee buiten toepassing zou moeten worden gelaten, dit belanghebbende niet kan baten. Het Hof acht namelijk aannemelijk dat het vaststellen van de Verordening compensatieregeling OZB en daarmee het tijdelijk compenseren van een bepaalde groep van belastingplichtigen geen invloed heeft gehad op de (vaststelling van de) hoogte van het tarief van de OZB in de Verordening OZB 2021. Anders dan belanghebbende veronderstelt, betekent het buiten toepassing laten van de compensatieregeling dan ook niet dat de tarieven van eigenaren van woningen kunnen worden verlaagd.
Inzake de rioolheffing
4.8.Belang hebbende heeft voor zijn stelling dat de Uitvoeringsregeling compensatie rioolheffing in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet aangevoerd dat voor de ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgronden bestaan. Volgens belanghebbende is de regeling selectief en subjectief, omdat alleen een bepaalde groep huurders in aanmerking komt voor compensatie, en daarnaast onredelijk, omdat de door de heffingsambtenaar aangevoerde rechtvaardigingen om allerlei redenen niet valide zijn.
4.9. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof geloofwaardig verklaard dat ook de lasten die gemoeid zijn met de Uitvoeringsregeling compensatie rioolheffing ten laste van het ‘frictiebudget herindeling’ zijn gebracht, zij het dat de lasten deels door een woningcorporatie, die er baat bij heeft dat de rioolheffing voortaan van gebruikers wordt geheven, worden gedragen. Daargelaten dat de compensatieregeling niet door de gemeentelijke wetgever is vastgesteld, kan de stelling van belanghebbende dat deze compensatieregeling een inbreuk maakt op het verbod van discriminatie uit artikel 1 van de Grondwet, wat daar verder van zij, belanghebbende op dezelfde gronden als onder 4.7 genoemd niet baten. Voor zover belanghebbende ook nog heeft gesteld dat de compensatieregeling in strijd komt met de Gemeentewet, heeft hij dit onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Uitstel indiening verweerschrift
4.10. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Rechtbank aan de heffingsambtenaar tot twee keer toe in strijd met haar eigen procesreglement uitstel heeft verleend voor het indienen van een verweerschrift, overigens zonder duidelijk te maken welke consequenties hij hieraan verbonden wenst te zien. De omstandigheid dat voormeld uitstel is verleend, brengt niet mee dat dit moet leiden tot een vermindering van de bestreden aanslagen of dat aan belanghebbende proceskosten dienen te worden vergoed. De termijn voor het indienen van een verweerschrift is geen fatale termijn en van strijd met de goede procesorde is in het onderhavige geval evenmin gebleken. Dat de Rechtbank aan deze kwestie alleen ter zitting aandacht heeft besteed en niet ook in de uitspraak, heeft geen consequenties. Zo al sprake zou zijn van gebreken in de uitspraak, kunnen deze in hoger beroep bovendien worden hersteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. L.S. Langius, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.