Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels) tegen de uitspraak van 7 mei 2021 in de zaak met kenmerk HAA20/965 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk, de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Namens belanghebbende is haar gemachtigde verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen over de immateriëleschadevergoeding en de vergoeding van griffierechten;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij de beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het object [adres] te [C] , tot € 640.000;
- vermindert de aanslag onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig;
- wijst het verzoek tot toekenning van schadevergoeding af;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de (proces)kosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep ten bedrage van € 3.574, en
- draagt de heffingsambtenaar op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 541 te vergoeden aan belanghebbende.
Gronden
1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [C] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 670.000. Het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
2. Het Hof is van oordeel dat het door de heffingsambtenaar in eerste aanleg overgelegde taxatierapport niet kan dienen ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak. Het taxatierapport onderbouwt de waarde voor de onroerende zaak voor het belastingjaar 2020 en niet voor het belastingjaar 2019. Dit is gesignaleerd tijdens de zitting van de rechtbank. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij niet over een taxatierapport voor het belastingjaar 2019 beschikt. De heffingsambtenaar heeft ook niet nader toegelicht op welke wijze er rekening is of kan worden gehouden met eventuele prijsverschillen tussen de belastingjaren 2019 en 2020. Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Het Hof overweegt voorts dat belanghebbende met al hetgeen hij heeft gesteld en aangevoerd evenmin de door hem bepleite waarde van € 599.000 aannemelijk heeft gemaakt; zo ligt er geen taxatie aan die waarde ten grondslag.
3. In hetgeen hiervoor is overwogen heeft het Hof aanleiding gevonden de waarde van de onroerende zaak – alle omstandigheden in aanmerking nemend – in goede justitie vast te stellen op € 640.000.
4. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende om toekenning van vergoeding van immateriële schade voor de procedure in hoger beroep, afgewezen omdat de redelijke termijn in hoger beroep niet is overschreden.
5. Het Hof heeft aanleiding gevonden voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsprocedure, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn de in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief vast op in totaal € 3.574. Het totaalbedrag is als volgt opgebouwd:
(1 punt bezwaarschrift + 1 punt verschijnen hoorzitting) x € 269 x 1 (wegingsfactor)
(1 punt beroepschrift + 1 punt verschijnen ter zitting) x € 759 x 1 (wegingsfactor)
(1 punt hoger beroepschrift + 1 punt verschijnen ter zitting) x € 759 x 1 (wegingsfactor)
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022 door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.