Update standpunt over Verdrag Nederland-België: reikwijdte toepassing artikel 24
Belastingdienst, 17 september 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving(1)
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(1)
- Kennisgroepstandpunt(2)
Samenvatting
Na het openbaar maken van kennisgroepstandpunt ‘Belastingverdrag Nederland-België: reikwijdte toepassing artikel 24 – werkzaamheden buitengaats – verwijderen mijnbouwinstallaties’, KG:041:2024:10, is gebleken dat onder ‘Beschouwing’ bij de verwijzing naar het Verdrag van Wenen een verkeerd artikel (artikel 31, lid 2) is genoemd. Inmiddels is het juiste artikel (artikel 31, lid 3) vermeld.
BRON
KG:041:2024:10 Belastingverdrag Nederland-België: reikwijdte toepassing artikel 24 – werkzaamheden buitengaats – verwijderen mijnbouwinstallaties
Publicatiedatum 25-03-2024, 14:46 | Laatste update 17-09-2024, 11:02 | Standpunt
Aanleiding
Een in België gevestigde onderneming voert in opdracht van de exploitant van een buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallatie diverse werkzaamheden uit op het Nederlandse deel van het continentaal plat. De werkzaamheden bestaan uit het van de zeebodem verwijderen en naar het vasteland vervoeren van buiten gebruik gestelde mijnbouwinstallaties die in het verleden gebruikt zijn voor de winning van olie en gas uit de zeebodem. De werkzaamheden worden uitgevoerd met een schip dat ontworpen is voor het verrichten van constructie- en sloopwerkzaamheden.
Vraag
Valt het verwijderen en afvoeren van buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallaties onder de reikwijdte van artikel 24 van het belastingverdrag Nederland – België (hierna: Verdrag NL-BEL)?
Antwoord
Ja. De verwijdering en afvoer van mijnbouwinstallaties houdt verband met de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen en valt daarmee onder het bereik van artikel 24 Verdrag NL-BEL. Niet relevant is dat de werkzaamheden worden verricht door een andere onderneming dan de onderneming die de mijnbouwinstallatie exploiteerde.
Beschouwing
Achtergrond buitengaatsbepaling
Artikel 24, tweede lid, van het Verdrag NL-BEL beschrijft dat wil sprake zijn van werkzaamheden buitengaats, de activiteiten verricht moeten worden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen. Het artikel creëert een fictieve vaste inrichting als deze werkzaamheden in een periode van 12 maanden meer dan 30 dagen duren.
Artikel 24, vierde lid, Verdrag NL-BEL zondert vervolgens enkele specifieke situaties uit van het begrip werkzaamheden buitengaats. Het gaat hierbij om:
- activiteiten als genoemd in artikel 5, vierde lid, Verdrag NL-BEL, zijnde voorbereidende of hulpwerkzaamheden,
- sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten en
- het vervoer van voorraden of personeel door schepen, binnenschepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
Het OESO-Modelververdrag kent geen met artikel 24, Verdrag NL-BEL overeenkomstige separate bepaling voor offshore werkzaamheden. Ook het NSV kende deze bepaling niet. Uit de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 1997 blijkt dat de bepaling gedurende de tijd ontwikkeld is en dat de offshore bepaling uit het verdrag met Zweden uitgangspunt is bij verdragsonderhandelingen (Kamerstukken II 1996/97, 25087, nr. 3, p. 5-6). In de meest recente Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 wordt aangegeven dat het doel van de bepaling is om de nationale heffingsrechten die betrekking hebben op dergelijke werkzaamheden die van aard mobiel en kortdurend kunnen zijn, ook onder belastingverdragen te kunnen effectueren (Bijlage bij Kamerbrief 25 juni 2020, kernmerk: 2020-0000107771, p.17). In de gezamenlijke toelichting op het Verdrag is dit ook specifiek opgenomen (Kamerstukken II 2001/02, 28259, nr. 3, p. 6).
Interpretatie buitengaatsbepaling
Bij het beantwoorden van de vraag of het verwijderen en afvoeren van buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallaties onder de reikwijdte van artikel 24 Verdrag NL-BEL valt wordt hierna eerst ingegaan op de vraag of sprake is van werkzaamheden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen. Vervolgens wordt de vraag behandeld of een van de uitzonderingen van artikel 24, vierde lid, Verdrag NL-BEL van toepassing is.
1. Is sprake van werkzaamheden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen in de zin van artikel 24, tweede lid, Verdrag NL-BEL?
De tekst van artikel 24 van het Verdrag NL-BEL geeft niet rechtstreeks aan wat bedoeld wordt met ‘in verband met’, waardoor de vraag opkomt of activiteiten in de fase na de exploratie en exploitatie van een gas- of oliebron, maar wel gerelateerd aan de beëindiging daarvan, onder de reikwijdte van de bepaling vallen.
Een begrip dat niet in het Verdrag NL-BEL zelf gedefinieerd wordt moet, tenzij de context van het Verdrag anders vereist, op grond van artikel 3, tweede lid van het Verdrag NL-BEL worden uitgelegd conform de betekenis die het begrip heeft in de nationale wet van de Staat die het verdrag toepast (in casu Nederland als bronland).
Meer in het algemeen bepaalt artikel 31, eerste lid, van het Verdrag van Wenen dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag. Op grond van artikel 31, derde lid, van het Verdrag van Wenen, dient ook rekening te worden gehouden met de gezamenlijke artikelsgewijze toelichting op het Verdrag NL-BEL.
De gezamenlijke toelichting op het Verdrag NL-BEL (Kamerstukken II 2001/02, 28259, nr. 3) alsmede de toelichting op de bepaling in het verdrag met Zweden dat als uitgangspunt dient bij verdragsonderhandelingen, geeft echter geen duidelijkheid over de betekenis van ‘in verband met’. De nationaalrechtelijke heffingsbepalingen voor werkzaamheden buitengaats (artikel 7.4, Wet IB 2001 en artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) geven ook geen nadere toelichting.
Voorgaande betekent dat teruggevallen wordt op de normale betekenis van de woorden ‘in verband met’. In Van Dale groot Woordenboek van de Nederlandse taal is de betekenis van ‘in verband met’ als volgt omschreven:
In dit kader is het van belang om te bezien wat het verband is tussen de exploratie en exploitatie van een gas- of oliebron door middel van een mijnbouwinstallatie en de daaropvolgende verwijdering en afvoer van die mijnbouwinstallatie. De Mijnbouwwet stelt voorwaarden aan zogenoemde mijnbouwwerken, waaronder ook een mijnbouwinstallatie valt. Een houder van een mijnbouwvergunning is op grond van de Mijnbouwwet verplicht binnen een jaar nadat het mijnbouwwerk buiten werking gesteld is, een verwijderingsplan in te dienen bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het verwijderingsplan beschrijft onder andere de periode waarbinnen de vergunninghouder het mijnbouwwerk verwijdert, wanneer hiermee gestart moet worden en wanneer dit voltooid is.
Nu de verwijdering van de mijnbouwinstallatie een verplichting van de vergunninghouder van het mijnbouwwerk is, betekent dit dat deze activiteiten plaatsvinden ten gevolge van, met andere woorden voortvloeien uit, de eerdere exploitatie van de mijnbouwinstallatie.
In de casus worden deze activiteiten uitgevoerd door een niet aan de vergunninghouder gelieerde onderneming die ingehuurd wordt om deze verwijdering feitelijk uit te voeren. Dit roept de vraag op of de activiteiten van deze onderneming ook verband houden met de (eerdere) exploratie en exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, met andere woorden hoe sterk dient dit verband te zijn.
In onderdeel 3.2.2 van NDFR/Internationaal/Kader/Werkzaamheden buitengaats wordt hierover het volgende aangegeven:
Deze uitleg van de bedoeling van de bepaling, het in de heffing betrekken van ondersteunende werkzaamheden, kan ook afgeleid worden uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Uitbreiding van de fiscale jurisdictie tot het Nederlandse deel van het continentaal plat alsmede nadere omschrijving van het begrip vaste inrichting (Kamerstukken II 1987/88, 20603, nr. 3). Op pagina 3 en 6 wordt het volgende opgemerkt over dit wetsvoorstel:
Uit voorgaande kan afgeleid worden dat het voor de interpretatie van het begrip ‘in verband met’ niet van belang is dat de activiteiten worden uitgevoerd door een niet aan de vergunninghouder gelieerde onderneming, die ingehuurd wordt om de verwijdering en afvoer van de mijnbouwinstallatie feitelijk uit te voeren. Hieraan kan toegevoegd worden dat een onderneming die in Nederland een mijnbouwinstallatie exploiteert op die grond al een vaste inrichting heeft en om die reden geen uitbreiding van de Nederlandse heffingsmogelijkheden nodig is. Voor de kortdurende werkzaamheden uitgevoerd door daarvoor ingehuurde ondernemingen geldt dit echter niet.
Uit voorgaande volgt dat het antwoord op de eerste vraag is dat bij het verwijderen en afvoeren van buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallaties sprake is van werkzaamheden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen in de zin van artikel 24, tweede lid, Verdrag NL-BEL.
2. Is de uitzondering van artikel 24, vierde lid, Verdrag NL-BEL van toepassing?
De vervolgvraag is of de werkzaamheden in de casus door artikel 24, vierde lid, Verdrag worden uitgezonderd van de definitie van ‘werkzaamheden buitengaats’.
Op grond van artikel 24, vierde lid, letter a, Verdrag NL-BEL worden werkzaamheden als genoemd in artikel 5, vierde lid, Verdrag NL-BEL, niet aangemerkt als ‘werkzaamheden buitengaats’. Artikel 5, vierde lid, Verdrag NL-BEL betreft voorbereidende en hulpwerkzaamheden en komt overeen met artikel 5, vierde lid van het OESO-modelverdrag (Kamerstukken II 2001/02, 28259, nr. 3, p. 25). Uit de gezamenlijke artikelsgewijze toelichting op het Verdrag NL-BEL (Kamerstukken II 2001/02, 28259, nr. 3, p. 57) kan afgeleid worden dat dit moet worden bezien vanuit de voor de sloopwerkzaamheden ingehuurde onderneming en niet vanuit het perspectief van de onderneming die de mijnbouwinstallatie exploiteerde:
Voorgaande wordt ook bevestigd in het OESO-commentaar op artikel 5, vierde lid van het OESO-Modelverdrag waaruit volgt dat voor de vraag of de werkzaamheden voorbereidend of helpend van aard zijn, dit beoordeeld moet worden ten opzichte van de hoofdwerkzaamheden van de betreffende onderneming die de werkzaamheden uitvoert en niet ten opzichte van de werkzaamheden van een andere onderneming zoals hier de exploitant van het olieplatform.
Hieruit volgt dat nu geen sprake is van voorbereidende of hulpwerkzaamheden ten opzichte van de hoofdwerkzaamheid van de ingehuurde onderneming, de uitzondering van artikel 24, vierde lid, letter a, Verdrag NL-BEL niet van toepassing is.
De uitzondering van artikel 24, vierde lid, letter b, Verdrag NL-BEL; sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen is niet van toepassing. Niet alleen blijkt uit de casus dat het schip niet specifiek voor dit doel ontworpen is maar uit de beschrijving van de ankerwerkzaamheden in het verwijderingsplan blijkt dat deze werkzaamheden door een specifieke sleepboot verricht worden. Hieruit kan afgeleid worden dat de uitzondering afhankelijk van de exacte feiten en omstandigheden wel van toepassing zou kunnen zijn op werkzaamheden door schepen die bijvoorbeeld uitsluitend actief zijn met het uitvoeren van een ankerplan of het slepen van een kraanponton.
Ten slotte is de uitzondering van artikel 24, vierde lid, letter c, Verdrag NL-BEL niet van toepassing omdat geen sprake is van primair vervoer van personen of voorraden.