Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft vergoedingen ontvangen van zijn oud-werkgever ter uitvoering van een dadingsovereenkomst gesloten naar aanleiding van zijn ontslag op staande voet.

Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of terecht loonheffingen zijn ingehouden op de door X ontvangen ontbindingsvergoeding. Meer specifiek is sprake van de volgende geschilpunten:

- is Nederland op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Japan heffingsbevoegd;

- is de werkgever inhoudingsplichtig in Nederland;

- kwalificeert de vergoeding van immateriële schade als loon; en

- kwalificeert de billijke vergoeding als loon.

X meent dat zijn oud-werkgever in Japan gevestigd is en dat Nederland op basis van het belastingverdrag met Japan niet heffingsbevoegd is. De Rechtbank is echter van oordeel dat de oud-werkgever als inhoudingsplichtige in de zin van artikel 6, lid 2, Wet LB 1964 kwalificeert en dat de door X ontvangen vergoedingen als loon kwalificeren. Een beroep op het belastingverdrag met Japan kan X niet baten omdat het MLI (Multilateraal Instrument) in geval van een dubbele vestigingsplaats een onderlinge overlegprocedure tussen lidstaten voorschrijft en deze procedure niet is gevoerd.

Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2022
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
20 juni 2024
Rolnummer
22/3357
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2024:7323
NLF-nummer
NLF NLF
bwbr0002471&artikel=6,bwbv0003018&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina