Samenvatting
In deze opinie haalt Loes Peeperkorn, oud-directrice van het Belasting & Douane Museum te Rotterdam, herinneringen op aan Ferdinand Grapperhaus senior, ter gelegenheid van de officiële presentatie op 19 juni jl. van de door Rens Pieterse geschreven biografie getiteld ‘Over F.H.M. Grapperhaus (1927-2010) – Een kruisvaarder voor belastingen’.
Opinie
Dames en Heren,
Wat een bijzonder moment voor mij om twintig jaar na mijn vertrek hier te mogen spreken! De aanleiding is niet minder bijzonder: de biografie die Rens Pieterse schreef over Ferdinand Grapperhaus senior. Dat laatste moet ik er wel bij zeggen omdat zoon Ferdinand in bekendheid zijn vader naar de kroon heeft gestoken.
Toen begin vorig jaar Rens Pieterse mij, via Frans Fox, benaderde met het verzoek om informatie over Ferdinand te geven in zijn tijd als bijzonder hoogleraar geschiedenis van het Belastingrecht, moest ik wel even diep nadenken. Die jaren liggen zo ver achter mij dat de herinneringen enigszins verstopt lagen onder alles wat daarna kwam.
Echter, toen ik eenmaal nadacht over deze eerste bijzonder hoogleraar vanwege de Stichting Belastingmuseum Prof. Dr. Van der Poel, kwamen er geleidelijk aan meer herinneringen boven.
Mijn eerste kennismaking met hem was in het najaar van 1991, tijdens zijn ‘sollicitatiegesprek’ met leden van het algemeen bestuur van de stichting. Het gesprek vond plaats in het ministerie van Financiën. Als directeur van het museum, een functie die toen nog conservator heette, was ik aanwezig bij het gesprek – vooral om te notuleren. Het eerste wat mij opviel, was dat Ferdinand tijdens de gehele duur van het gesprek zijn alom bekende reepjes papier zat af te scheuren. Bij zijn vertrek lag er een aanzienlijke berg.
De sollicitatieprocedure, zoals die gold bij de Leidse Universiteit, was doorlopen en Ferdinand Grapperhaus was als enige kandidaat uit de bus gekomen. Niet zo gek natuurlijk, want hij had al een indrukwekkende staat van dienst voor wat betreft zijn fiscaal-historische werk. Alva en de Tiende Penning, verschenen in 1982, werd alom geprezen. Dat gold ook voor zijn eind jaren tachtig van de vorige eeuw gepubliceerde boek Belasting, vrijheid en eigendom. Dit boek werd niet alleen gewaardeerd vanwege de inhoud, maar ook vanwege de vormgeving en de illustraties.
Trouwens, dat er niet meer kandidaten zich voor de functie hadden gemeld, had er ook mee te maken dat het ging om een onbezoldigde functie.
Wat mij tijdens het gesprek tussen de heren opviel, was dat ze tot twee verschillende werelden leken te horen. In Ferdinand zag ik een Bourgondiër die niet zonder bravoure zichzelf wist te promoten. De bestuursleden lieten het tegenovergestelde zien. Wars van grote woorden en gereserveerd in hun optreden, traden zij hun kandidaat tegemoet. Rens heeft het in zijn biografie over de rekkelijken en de preciezen in de belastingwereld. Beiden waren tijdens deze ontmoeting te zien.
Ferdinand zei desgevraagd toe dat hij er geen probleem in zag om sponsors binnen te halen voor de bibliotheek van de voormalige Rijksbelastingacademie. Het verder ontwikkelen van deze boekerij tot een professionele en meer publieksgerichte instelling, naast het museum, zou één van de taken van de bijzonder hoogleraar worden.
Ik herinner me dat hij zei dat hij wel dacht een bedrag van één miljoen gulden binnen te kunnen halen. Na afloop van het gesprek werd hierover met verbazing en ongeloof gesproken. We weten hoe het is afgelopen met de Bibliotheek voor Fiscale Geschiedenis: deze is ingehaald door de tijd. De snelle digitalisering, ook in de wereld van de bibliotheken, zorgde ervoor dat een specialistische bibliotheek als deze geen overlevingskansen had.
De hoofdtaak van de bijzonder hoogleraar was in de ogen van het stichtingsbestuur echter: onderzoek doen en het verbreiden van de kennis van de geschiedenis van de belastingen en het belastingrecht. Samen met het museum en de bibliotheek zou deze kennis verschillende doelgroepen op verschillende niveaus moeten bereiken.
Ferdinand werd benoemd en ging bij de Leidse universiteit verder als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het belastingrecht. In januari 1993 hield hij zijn oratie die vervolgens in druk verscheen. Ook nu weer mooi geïllustreerd en vormgegeven.
Hiervóór noemde ik de enigszins gereserveerde houding van bestuursleden ten aanzien van de persoon van Ferdinand. Men volgde het optreden van de nieuwe bijzonder hoogleraar nauwgezet. Dat werd ook van mij verwacht. In de eerste maanden van 1993 bleek in de pers wel aandacht voor de benoeming van Grapperhaus als hoogleraar, maar door welke organisatie dit gebeurde, bleef meestal onvermeld. Dat was vervelend. Het museum bevond zich immers in een periode waarin we ernaar streefden om het meer bekendheid te geven. We verwachtten dat de bekleder van de nieuwe leerstoel daar net zo over dacht en daar naar zou handelen.
Ik herinner me goed hoe we, ergens in de loop van 1993, een gesprek hadden over dit onderwerp. Ferdinand was verbaasd toen ik hem mijn kritiek noemde en verdedigde zich. Hij benadrukte dat hij het museum en alles wat daarbij hoorde een warm hart toedroeg en dat hij (nog) meer zijn best zou doen om bij te dragen aan de bekendheid van het museum.
En, ik moet zeggen, dat heeft hij gedaan! Sindsdien groeide zijn betrokkenheid bij het museum en ontstond een hartelijke band. In 1994 bijvoorbeeld, tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de International Association of Customs Museums (IACM) in het museum, boeide hij aanwezigen door een uiteenzetting over konvooien en licenten. Ogenschijnlijk moeiteloos liet hij de internationale ontwikkeling op dit terrein, door de eeuwen heen, zien. Het was een prima opening van de conferentie bleek later.
In de jaren die volgden, ook nadat Ferdinand de bijzondere leerstoel al lang niet meer bekleedde, bleef de band tussen museum en Ferdinand hecht. Hij was populair bij de medewerkers, niet in de laatste plaats omdat hij over het vermogen beschikte om ieder op zijn eigen wijze te benaderen. Conservator Ton van Kuijen, helaas overleden, hielp hem graag bij het uitzoeken van illustraties voor zijn diverse uitgaven. Een aantrekkelijk voorbeeld is het boekje over de rijwielbelasting, waarin een kopie van een koperen rijwielplaatje uit de collectie van het museum, is verwerkt.
Tot besluit enkele persoonlijke herinneringen aan Ferdinand
Zeker in het begin van onze contacten vond ik hem een wel erg aanwezige man. Bij binnenkomst riep hij al van verre: ‘Dag schat!’ Dat deed hij ook bij de secretaresse en waarschijnlijk ook bij andere vrouwen. Maar toen ik hem zei dat ik zijn schat niet was, hield hij er even gemakkelijk mee op.
Leuk vond ik altijd zijn enthousiasme en energie. Ook zijn kennelijke behoefte aan afwisseling vond ik inspirerend. Dan denk ik aan het busje waar hij op een dag in kwam voorrijden. Iedereen moest even kijken hoe hij daarin zijn rijdende kantoor had ingericht!
Toen mijn vader in 1996 was overleden en dat Ferdinand ter ore kwam, schreef hij mij een lieve brief. Dat vond ik heel verrassend. Ferdinand was een man met veel gezichten. Hij had geldingsdrang en was bepaald niet bescheiden. Hij had een enorme werklust en beschikte over een gestel dat daar geen moeite mee had. Maar ook was hij hartelijk en meelevend. Je kon zijn gedrag uitleggen als berekenend en vooral gericht op zijn eigen succes en welslagen. Maar ongeacht hoe je dat bekijkt – hij boekte er wel resultaat mee. De sporen daarvan blijven bewaard en van waarde voor volgende generaties. De biografie die Rens schreef over Grapperhaus, is een waardevolle aanvulling op de erfenis van Ferdinand.
Een van de laatste keren dat ik Ferdinand heb ontmoet, bij een opening in het Belasting & Douane Museum, vertelde hij met zijn bekende enthousiasme, dat hij een huis had gekocht in Trier. Hij schetste zijn plannen voor de restauratie en benadrukte de historische aspecten van het pand. Hij moet toen een jaar of 80 zijn geweest. Van die houding was ik onder de indruk. Oud worden en plannen maken voor de toekomst. Dat houdt je jong!
Wat ik mij realiseerde toen ik de biografie van Rens Pieterse las, is dat Grapperhaus zich altijd bewust is geweest van het belang van geschiedenis bij het denken over het heden en de toekomst. Dat is waar wij elkaar in begrepen én waardeerden.
Dat ons gevoel van sympathie wederzijds was, bleek bij mijn afscheid van het museum in 2004. Ferdinand was verhinderd en stuurde daarom een brief. Daarin schreef hij: ‘Ik heb het gevoel, dat wij de afgelopen jaren naar elkaar toe zijn gegroeid…’
En zo was het. Mede daarom is het mij een plezier geweest om in de afgelopen periode over hem na te denken en herinneringen terug te halen. Daarvoor bedank ik ook Rens Pieterse die dit teweegbracht en vervolgens in staat bleek om als een speer het levensverhaal van Ferdinand Grapperhaus vast te leggen. Petje af.