Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een man had een uitzendbureau. Zijn eenmanszaak is per 20 december 2001 voortgezet door de BV waarin hij directeur/enig aandeelhouder werd. Zaak 09.05112 betreft die BV. Aan de man is na een boekenonderzoek een naheffingsaanslag met boete opgelegd. Het Hof heeft de boete verminderd omdat de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden. Het verzoek van de man om toekenning van (overige) schadevergoeding is afgewezen omdat (i) het Hof niet aannemelijk achtte dat de lange behandelingsduur heeft geleid tot schade aan de bedrijfsvoering of het faillissement van de BV en (ii) niet gesteld of gebleken is dat de man overigens schade heeft geleden door de lange behandelingsduur.
Evenals in zaak 09.05112 oordeelt de Hoge Raad dat bij overschrijding van de redelijke termijn in een belastinggeschil, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht kan de inspecteur tot vergoeding van die schade worden veroordeeld.
Als uitgangspunt voor de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn dient een tarief te worden gehanteerd van 500 euro per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Betreft een procedure zowel een belastingaanslag als een daarmee samenhangende boete (zoals in de onderhavige situatie), dan worden de immateriële schadevergoeding en de boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn naast elkaar toegepast.
Voor zover in het oordeel van het Hof besloten ligt dat geen vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend in geval van overschrijding van de redelijke termijn, is dit oordeel volgens de Hoge Raad onjuist. Voor zover in het Hof-oordeel besloten ligt dat in het onderhavige geval geen sprake is van immateriële schade, is dit oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De uitspraak van het Hof kan daarom niet in stand blijven. De zaak wordt verwezen om te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en of een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend. Het cassatieberoep wordt gegrond verklaard. Anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2011
Rolnummer
09.05113
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BO5087
ECLI:NL:PHR:2011:BO5087
bwbid=bwbr0&artikel=8:73

Naar de bovenkant van de pagina