Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak heeft Rechtbank Noord-Holland het rechtstreekse beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aan X (belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2015 ongegrond verklaard, op de grond dat de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning terecht heeft vastgesteld op € 495.355.

Hof Amsterdam heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Een verzoek om ambtshalve vermindering is een aanvraag in de zin van artikel 1:3, lid 3, Awb. Op grond van het tweede lid van artikel 4:13 Awb moet daarop worden beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. Indien het gaat om een aanslag IB/PVV en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, moet die beslissing op grond van artikel 9.6, lid 5 (in het onderhavige jaar: lid 3), Wet IB 2001 worden genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking. In het geval de Inspecteur niet binnen acht weken beslist op het verzoek, bestaat met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:12 Awb de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beschikking (vgl. HR 26 april 2024, 23/03687, ECLI:NL:HR:2024:668, NLF 2024/1075, met noot van Roose, r.o. 3.2).

Op het moment van het instellen van het beroep was de hiervoor bedoelde termijn van acht weken ruimschoots verstreken.

De Rechtbank had naar aanleiding van de klachten van X (belanghebbende) over de door de Inspecteur toegepaste correctie van het belastbare inkomen uit werk en woning en over de boete dan ook moeten onderzoeken of het beroep van X op de voet van artikel 6:12 Awb, mede gelet op het bepaalde in lid 3 van dat artikel, in behandeling moet worden genomen als een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag en de beschikkingen. Dat heeft de Rechtbank ten onrechte niet gedaan. Hof Amsterdam had niet voorbij mogen gaan aan de door X in hoger beroep daarover aangevoerde klachten.

De overige cassatiemiddelen doet de Hoge Raad af met toepassing van artikel 81 Wet RO.

De zaak is verwezen naar Hof Den Haag.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
7 maart 2025
Rolnummer
23/03651
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:360
Auteur(s)
mr. M.F. Kossen
Radboud Universiteit Nijmegen
NLF-nummer
NLF 2025/0590
Aflevering
18 maart 2025
Judoregnummer
JCDI:NFB6845
bwbr0005537&artikel=8:61,bwbr0005537&artikel=8:61,bwbr0011353&artikel=9.6,bwbr0011353&artikel=9.6

Naar de bovenkant van de pagina