Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn echtgenote hebben in 2016 hun onderneming gestaakt. Tot een bedrag van € 70.000 heeft X de bij hem in aanmerking genomen stakingswinst omgezet in een lijfrente en uitgaven voor inkomensvoorzieningen in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning van 2016 (artikel 3.129 Wet IB 2001).

De Inspecteur heeft aan X voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd waarbij geen rekening is gehouden met een aftrek voor uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

Voor Rechtbank Gelderland was in geschil of de premie voor de stakingslijfrente van € 70.000 in mindering moet komen op het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslag juist is. X wordt niet ongerechtvaardigd nadelig behandeld als hij de (fiscaal aftrekbare) koopsom voor een lijfrente niet in mindering kan brengen op de heffingsgrondslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw hoewel andere oudedagsvoorzieners (middels dienstbetrekking of middels de FOR) hun oudedagsvoorzieningsbijdragen wél in mindering kunnen brengen op hun Zvw-bijdrage-inkomen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. De wetgever heeft een gelijke behandeling met andere oudedagsvoorzieners niet gewild. Er is ook geen sprake van een verboden discriminatie in de zin van de van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, in samenhang met artikel 1 EP.

Anders, Conclusie A-G Wattel (NLF 2022/0261, met noot van Bröker).

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
4 februari 2022
Rolnummer
21/01274
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:43
Auteur(s)
mr. H.B. Bröker
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2022/0411
Aflevering
24 februari 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4847
bwbr0018450&artikel=43,bwbr0018450&artikel=43,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina