In 2011 hebben X (belanghebbende) en zijn echtgenote huwelijkse voorwaarden opgesteld en zijn zij overgegaan tot de verdeling van de gemeenschap van goederen. Hierbij werd het ondernemingsvermogen aan X toegedeeld, onder schuldigerkenning van een bedrag € 956.236,50 aan de echtgenote vanwege overbedeling.
In 2018 zijn zij gescheiden en hebben zij een echtscheidingsconvenant opgesteld. Hierin heeft de ex-echtgenote afstand gedaan van haar vordering uit de huwelijkse voorwaarden (inclusief rente), om financiële risico’s voor twee betrokken vennootschappen uit te sluiten. X nam daarbij de volledige fiscale verantwoordelijkheid op zich.
X heeft in 2018 aangifte schenkbelasting gedaan voor de kwijtschelding van de schuld ter waarde van € 1.081.072 (incl. rente). De Inspecteur heeft de aanslag schenkbelasting conform deze aangifte opgelegd.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant betwist X dat zijn ex-echtgenote hem wilde bevoordelen. Volgens hem was de wil van zijn ex-echtgenote niet gericht op de verrijking van hem, maar op het voorkomen van het financieel in gevaar brengen van de continuïteit van zijn onderneming.
De Rechtbank geeft hem echter geen gelijk.
Ten aanzien van het vereiste van vrijgevigheid gaat het erom dat de schenkster zich niet alleen bewust was van de bevoordeling maar ook dat zij die bevoordeling heeft gewild. De Rechtbank is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat aan die criteria is voldaan. Uit de bewoordingen van het echtscheidingsconvenant leidt de Rechtbank af dat de ex-echtgenote zich er van bewust was dat zij met de kwijtschelding van haar vordering X verrijkte. Verder acht de Rechtbank aannemelijk dat de ex-echtgenote die verrijking van X ook heeft gewild, gelet op hun relatie en de reden waarom zij overging tot kwijtschelding. De waarborg van de continuïteit van de onderneming is ook in het belang van X als (uiteindelijk) eigenaar van de onderneming. De Rechtbank gelooft niet dat de ex-echtgenote een dergelijke kwijtschelding van ruim € 1 miljoen ook aan een willekeurige derde met een onderneming zou doen.
Dit betekent dat aan alle vereisten is voldaan en de kwijtschelding vanuit fiscaal oogpunt kwalificeert als een schenking.
De stelling dat is voldaan aan een natuurlijke verbintenis slaagt niet. Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat ziet op de aan hem opgelegde aanslag schenkbelasting voor het jaar 2018.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: een van de gemachtigden van belanghebbende, mr. T.A. van Baaren, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende terecht een aanslag schenkbelasting heeft opgelegd in verband met de kwijtschelding van een schuld van belanghebbende door zijn ex-echtgenote.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag schenkbelasting terecht heeft opgelegd, omdat de kwijtschelding van de schuld kwalificeert als een belastbare schenking voor de heffing van schenkbelasting. De rechtbank acht namelijk aannemelijk dat de ex-echtgenote de schuld heeft kwijtgescholden uit vrijgevigheid. Dat ten aanzien van de kwijtschelding sprake zou zijn van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
3.1. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende was met mevrouw [naam] (de ex-echtgenote) sinds 1994 gehuwd in gemeenschap van goederen.
4.1. In 2011 hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld. Zij zijn toen overgegaan tot verdeling van de gemeenschap van goederen tussen hen beiden. In het kader van die verdeling is het ondernemingsvermogen van belanghebbende aan hem toegedeeld, onder schuldigerkenning van € 956.236,50 wegens overbedeling van belanghebbende aan de ex-echtgenote.
4.2. In 2018 zijn belanghebbende en de ex-echtgenote van elkaar gescheiden. Zij hebben toen een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin onder meer het volgende is bepaald:
“Vordering uit huwelijkse voorwaarden4.9. De vrouw doet afstand van haar vordering uit huwelijkse voorwaarden zijnde een bedrag van € 956.236,50 te vermeerderen met rente zoals omschreven in de akte van huwelijkse voorwaarden op pagina 12, teneinde [b.v. 1] en [b.v. 2] uit te sluiten van elk financieel risico wat deze echtscheiding met zich mee zou kunnen brengen. De fiscale claims welke hieruit volgen, zullen volledig voor rekening van de man komen en door hem worden voldaan, onder vrijwaring van de vrouw.”
4.3. Vervolgens heeft belanghebbende aangifte schenkbelasting gedaan van de kwijtschelding van een schuld van € 1.081.072 in 2018. De inspecteur heeft conform de aangifte een aanslag schenkbelasting aan belanghebbende opgelegd.
4.4. Het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag schenkbelasting heeft de inspecteur afgewezen.
Motivering
5. Belanghebbende heeft aangifte schenkbelasting gedaan van de kwijtschelding van een schuld. Die schuld betreft de vordering uit de huwelijkse voorwaarden waar de ex-echtgenote in het kader van de echtscheiding afstand van heeft gedaan (zie 4.2), vermeerderd met rente. Tussen partijen is in geschil of schenkbelasting is verschuldigd over de kwijtschelding van de schuld. Allereerst is daartoe in geschil of voor fiscale doeleinden sprake is van een schenking. Verder is in geschil of aan een natuurlijke verbintenis is voldaan en daarom een vrijstelling van schenkbelasting geldt.
Schenking
Schenkbelasting wordt geheven over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde. Onder schenking wordt - voor zover van belang - voor de toepassing van de Successiewet onder meer verstaan de gift als bedoeld in artikel 7:186, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) . De criteria die hiervoor gelden zijn - kort gezegd - een verrijking van de ontvanger, een verarming van de schenker, en vrijgevigheid. Ten aanzien van dat laatste vereiste dient bewustheid van de bevoordeling en de wil tot bevoordeling bij de schenker aanwezig te zijn . Als vrijgevigheid ontbreekt omdat wordt voldaan aan een natuurlijke verbintenis, is vanuit fiscaal oogpunt sprake van een (vrijgestelde) schenking.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende door de kwijtschelding van de schuld is verrijkt en de ex-echtgenote is verarmd. Uitsluitend is in geschil of sprake is van vrijgevigheid.
5.2. De bewijslast dat de schuld uit vrijgevigheid is kwijtgescholden, rust op de inspecteur. De inspecteur heeft in dat kader aangevoerd dat de ex-echtgenote zich zowel bewust was van de bevoordeling als ook de bevoordeling van belanghebbende heeft gewild. De inspecteur wijst op het feitencomplex, waaruit volgens hem blijkt dat de ex-echtgenote alleen aan belanghebbende de schuld zou kwijtschelden, en niet aan een ander. De reden daarvoor was kennelijk dat zij de onderneming van belanghebbende niet in gevaar wilde brengen, aldus de inspecteur. Dat zou de ex-echtgenote niet voor iedere andere persoon doen.
5.3. Belanghebbende betwist dat zijn ex-echtgenote hem wilde bevoordelen. Volgens hem was de wil van zijn ex-echtgenote niet gericht op de verrijking van hem, maar op het voorkomen van het financieel in gevaar brengen van de continuïteit van zijn onderneming. Van een bevoordelingsbedoeling jegens hem was dus geen sprake, aldus belanghebbende.
5.4. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor overwogen gaat het ten aanzien van het vereiste vrijgevigheid er om dat de schenkster zich niet alleen bewust was van de bevoordeling maar ook dat zij die bevoordeling heeft gewild. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat aan die criteria is voldaan. Uit de bewoordingen van het echtscheidingsconvenant (zie 4.2) leidt de rechtbank af dat de ex-echtgenote zich er van bewust was dat zij met de kwijtschelding van haar vordering belanghebbende verrijkte. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de ex-echtgenote die verrijking van belanghebbende ook heeft gewild, gelet op hun relatie en de reden waarom zij overging tot kwijtschelding. De waarborg van de continuïteit van de onderneming is ook in het belang van belanghebbende als (uiteindelijk) eigenaar van de onderneming. De rechtbank gelooft niet dat de ex-echtgenote een dergelijke kwijtschelding van ruim € 1 miljoen ook aan een willekeurige derde met een onderneming zou doen.
5.5. Dit betekent dat aan alle vereisten is voldaan en de kwijtschelding vanuit fiscaal oogpunt kwalificeert als een schenking. De rechtbank beoordeelt daarom hieronder of met de kwijtschelding is voldaan aan een natuurlijke verbintenis en of de kwijtschelding daarom is vrijgesteld van schenkbelasting.
Voldoening aan een natuurlijke verbintenis
5.6. Belanghebbende voert aan dat zijn ex-echtgenote zich moreel verplicht voelde om afstand te doen van de vordering, en er zodoende sprake is van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 van het BW . De inspecteur bestrijdt die conclusie. De rechtbank is van oordeel dat de wil tot bevoordeling van de ex-echtgenote niet is weggenomen door de enkele stelling dat de ex-echtgenote de vordering op belanghebbende kwijt heeft gescholden in verband met zijn onderneming. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd – en ook niet met stukken onderbouwd – waaruit blijkt dat de situatie van belanghebbende en diens onderneming zodanig was dat de noodzaak bestond om over te gaan tot kwijtschelding en de ex-echtgenote zich daartoe moreel verplicht zou voelen. Ook blijkt nergens uit dat minder verstrekkende mogelijkheden zijn bekeken en overwogen. Die grond kan daarom niet slagen.
Tussenconclusie
5.7. De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat de kwijtschelding van de schuld kwalificeert als belaste schenking. Voor dat geval zijn partijen het er over eens dat de aanslag schenkbelasting niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent de aanslag erfbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 9 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.