Samenvatting
Michel Ruijschop over de in het pakket Belastingplan 2025 voorgenomen beperking van de renteaftrek voor (kleine) vastgoedondernemers: ‘Doe het niet.’
Opinie
Op maandag 21 oktober 2024 vond in de Tweede Kamer de behandeling van het Belastingplan 2025 plaats in de vaste commissie voor Financiën. Nog diezelfde avond kopte het FD ‘Coalitie zet beperking renteaftrek voor verhuurders op losse schroeven’. De voorgestelde aanscherping van de earningsstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen ‘gaat vrijwel zeker van tafel’, aldus het bericht. Als dekking voor de maatregel zou dan de algemene renteaftrekruimte niet naar 25% van de gecorrigeerde winst gaan, maar naar 24,5% van de gecorrigeerde winst. Ook bleken er ernstige bezwaren te zijn tegen de ‘koppelverkoop’ van de btw-verhoging met de rest van het Belastingplan 2025. Deze bezwaren waren zelfs zo ernstig dat voormalig staatssecretaris van Financiën Hans Vijlbrief last kreeg van exhibitionistische neigingen (‘redenering waar je broek van afzakt’). Wendy Van Eijk, VVD-Kamerlid met onder meer fiscaliteit als hobby, postte op LinkedIn: ‘Aftrekruimte van earningsstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen moet behouden blijven i.c.m. een gerichte anti-misbruikmaatregel.’ Dat laatste – niet onbelangrijke – stukje stond niet in het FD-bericht.
Laat ik beginnen met een korte maar welgemeende vreugdekreet. De voorgestelde aanscherping voor vastgoedlichamen was – zoals Van Uunen dat terecht heeft opgemerkt – een draak van een regeling. Dat de aanvankelijk beoogde regeling mogelijk strijdig zou zijn geweest met het EU-recht, was nog tot daaraan toe. Of deze vraag ooit daadwerkelijk voor het Luxemburgse dan wel Straatsburgse Hof zou zijn voorgelegd was nog maar de vraag. Ook met de vele onduidelijkheden en losse eindjes zou er (op termijn) mogelijk te leven zijn geweest, want het ministerie van Financiën en de Belastingdienst staat een indrukwekkende toolkit ter beschikking om dergelijke problemen going concern op te lossen. Maar het ongerichte karakter met bijbehorende collateral damage, met name voor verhuur van bedrijfspanden binnen de (vennootschappelijke) familiesfeer en voor de kleine vastgoedbelegger die met ‘opknipgedrag’ vermoedelijk meer associaties met modieuze haardracht had, waren onverteerbaar. Wie bedenkt ook zoiets: we willen het opknippen bestrijden, maar omdat we niet goed weten wat opknippen is (wat wil je dan bestrijden?) en wel weten dat het vooral die vastgoedjongens zijn, bestraffen we die maar. Een ringfencingprobleem kan immers ook worden opgelost door het weiland gewoon heel driftig om te ploegen, zal de idee zijn geweest.
Ook ben ik het hartgrondig eens met de koppelopmerking, zij het dat ik vind dat het koppelen van ingewikkelde en inhoudelijk-technische belastingmaatregelen aan de jaarlijks terugkerende budgettaire maatregelen die iedereen raken, verboden moet worden. Ik pleit al jaren voor een parlementair proces waarbij er meer tijd en ruimte wordt ingeboekt voor de technisch complexere fiscale wetgeving. Naar mijn mening hoort dit soort wetgeving niet thuis in de snelkookpan van het Belastingplan. De antifragmentatiestructuurbestrijdingsmaatregel (5x woordwaarde bij Scrabble) was er duidelijk zo eentje. Voor alle zekerheid trek ik de broekriem nu wat strakker aan.
Maar wat de Kamer nu van plan is, kan wellicht een typisch gevalletje van heel erg jammer zijn, gelet op de LinkedIn-post van Van Eijk. Men wil dus kennelijk een gerichte antifragmentatiemaatregel maken. Het probleem is dat het helaas niet mogelijk zal zijn om simpelweg in lid zoveel van artikel 15b Wet VpB 1969 te bepalen: ‘hij die fragmenteert, wordt bestraft met een franchiseloos fiscaal voortbestaan totdat de fragmentatie is opgeheven’, omdat niemand weet wat er onder fragmentatie moet worden verstaan. Wellicht is men van plan om een enkele jaren geleden geopperde mogelijkheid van stal te halen. Ik doel op het door de toenmalige Kamerleden Maatoug, Nijboer, Gündoğan, Azarkan en Omtzigt ingediende amendement, waarin werd voorzien in een concernbenadering voor de toepassing van de franchise (en het tariefopstapje). De gedachte hierbij was om de franchise slechts éénmaal voor een (materiële) groep toe te passen, waardoor het voor belastingplichtigen die tot zo’n groep behoren geen nut zou hebben om zich op te knippen. Dit amendement bij het Belastingplan 2022 voorzag in een groepsdefinitie geïnspireerd door het verbondenheidsbegrip van artikel 10a, lid 4, Wet VpB 1969, maar dan bij een ‘belangengrens’ van 75% waar gedurende het gehele jaar aan zou moeten worden voldaan. Een tot een groep behorende belastingplichtige had daarin slechts op verzoek recht op de franchise onder de voorwaarde dat deze (samen met alle andere concernlichamen) in het verzoek deed blijken dat hij tot een groep behoorde en dat de franchise in het desbetreffende jaar niet door een ander concernlichaam in aanmerking zou worden genomen. Dit had kennelijk tot doel om de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst te vergroten. Desondanks heeft het amendement het toen ook niet gehaald, omdat de maatregel werd beoordeeld ‘als zijnde niet uitvoerbaar, vanwege de ingrijpende gevolgen voor de complexiteit voor bedrijven, alsmede de automatiseringsgevolgen voor de Belastingdienst’.
De situatie is thans niet anders dan destijds. Niet alleen zijn de afbakeningsproblemen (nog steeds) groot. We weten bijvoorbeeld niet wat ‘belang’ precies inhoudt. Ook moet op voorhand worden gedacht aan de samenloop met de fiscale eenheid en is de samenloop met fusies en splitsingen een duidelijk probleemgebied. Daarbij gaat het niet zozeer om de ‘statische’ gevallen, maar vooral om situaties waarin belastingplichtigen gedurende het jaar tot de groep gaan behoren of dat op enig tijdstip niet meer doen, belastingplichtigen die (tijdens het jaar) van een fiscale eenheid deel gaan uitmaken of uit een fiscale eenheid worden ontvoegd en belastingplichtigen die bij een splitsing of fusie betrokken zijn. Het zal al geen sinecure zijn om een werkende en evenwichtige regeling te creëren die rekening houdt met de dynamiek die eigen is aan het bedrijfsleven en de toepassing van de genoemde regelingen. Maar de uitvoering van een dergelijke regeling lijkt me voor alle betrokken partijen een nog veel complexere opgave.
Laten we de energie steken in zaken die echt iets toevoegen, zoals een heffing over de inkomsten uit vermogen die de werkelijkheid benadert, solide en mensenrechtenbestendig is. Dat lijkt me beter dan het (politieke) kleine gewin dat het najagen van (anti)fragmentatiespoken mogelijk oplevert. Daar hebben we toch fraus legis voor, en met ingang van 2025 de GAAR. Mijn oproep aan de Tweede Kamer is dus eenvoudig: doe het niet!