Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is door verkoper A in 2018 voor circa € 15,8 miljoen een hotelgebouw geleverd. A heeft het gebouw in 2015 in onverhuurde staat voor € 4,8 miljoen als kantoorgebouw gekocht. Het gebouw is gedurende 2017 en 2018 voor circa € 7 miljoen door A, in samenspraak met de beoogde huurder, verbouwd tot hotel.

In geschil is of de verkrijging van het gebouw is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, gezien artikel 15, lid 1, onderdeel a, Wet BRV.

X stelt primair dat de verbouwing heeft geleid tot een vervaardigde onroerende zaak, die van rechtswege is belast met omzetbelasting en daarom is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

Een vervaardigd goed is voortgebracht indien door de werkzaamheden aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. In de rechtspraak heeft tot op heden geen eenvormige invulling van het begrip ‘in wezen nieuwbouw’ plaatsgevonden. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant zou de uitvoerings- en rechtspraktijk gebaat zijn met duidelijkheid hierover. Zij heeft daarom besloten prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, ondanks een recente Conclusie van A-G Ettema van 3 januari 2022 (NLF 2022/0301, met noot van Wolf). De conclusie in die zaak betreffende een wollenstoffenfabriek lijkt niet de gewenste duidelijkheid te verschaffen.

De Rechtbank verzoekt de Hoge Raad de volgende vragen door middel van een prejudiciële beslissing te beantwoorden:

  1. Aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of na (verbouwings)werkzaamheden aan een onroerende zaak ‘in wezen nieuwbouw’ is gerealiseerd? Dient die beoordeling plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
    • wijzigingen in de bouwkundige identiteit/uiterlijke herkenbaarheid;
    • wijzigingen in de bouwkundige constructie;
    • wijzigingen in functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
    • de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde;
    dan wel (mede) aan de hand van andere criteria?
  2. Welk(e) van de onder 1 bedoelde criteria moet(en) als noodzakelijke voorwaarde(n) voor ‘in wezen nieuwbouw’ worden aangemerkt?
  3. Welk (relatief) gewicht moet in zijn algemeenheid worden toegekend aan de in vraag 1 bedoelde criteria?

 De zaak wordt aangehouden.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
31 januari 2022
Rolnummer
19/5757
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:378
NLF-nummer
NLF 2022/0406
Aflevering
24 februari 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4842
bwbr0002320&artikel=27ga&lid=1,bwbr0002320&artikel=27ga&lid=3,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina