Direct naar content gaan

Samenvatting

Dit besluit bevat een toelichting op het begrip bijzonder overheidstoezicht. In artikel 11, lid 1, onderdeel i, onder 3°, Wet OB 1968 is een vrijstelling opgenomen voor het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens. Deze vrijstellingsbepaling is gebaseerd op de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn. In dit besluit wordt in het licht van de vrijstellingen gesproken over ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’, welke term ‘door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens’ omvat.

De vrijstelling geldt alleen voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Het HvJ heeft geoordeeld dat instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) kwalificeren als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Volgens het HvJ omvat deze vrijstelling ook andere beleggingsfondsen die dezelfde kenmerken vertonen en dus dezelfde handelingen verrichten of die op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze icbe’s dat zij ermee concurreren (HvJ 7 maart 2013, C-424/11, ECLI:EU:C:2013:144, HvJ 13 maart 2014, C-464/12, ECLI:EU:C:2014:139 en HvJ 9 december 2015, C-595/13, ECLI:EU:C:2015:801). Daarbij heeft het HvJ geoordeeld dat het een vereiste is dat het beleggingsfonds aan bijzonder overheidstoezicht is onderworpen. In HR 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2684, NLF 2016/0708, met noot van Cornielje) heeft de Hoge Raad het oordeel van het HvJ overgenomen en daarmee ook het vereiste van bijzonder overheidstoezicht.

Dit besluit is met ingang van 2 april 2019 in werking getreden.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2 april 2019 e.v.
Instantie
MvF
Datum instantie
22 maart 2019
Rolnummer
2019-42405
NLF-nummer
NLF 2019/0856
Aflevering
11 april 2019
bwbr-btw-ri&artikel=135,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina