Direct naar content gaan

Samenvatting

Eind 2024 is het Eindejaarsbesluit verschenen. Een van de regelingen die per 1 juli 2025 wordt aangepast, is de splitsingsvrijstelling voor de overdrachtsbelasting. In tegenstelling tot het eerder gepubliceerde voorstel lijkt de regeling bij een ruziesplitsing juist strenger te worden. Het Eindejaarsbesluit noemt dit eufemistisch en wat verstopt ‘herstel van een berekening’, maar de uitwerking zou feitelijk een stelselwijziging zijn. Remco van der Zwan hoopt dat dit een eindejaarsfoutje is.

Opinie

Op 23 december 2024 verscheen het Eindejaarsbesluit met een verzameling aan fiscale wijzigingen in het Staatsblad. Een van die wijzigingen ziet op de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. In april 2024 werd via internetconsultatie al een voorstel gelanceerd met daarin een behoorlijke aanscherping van de vrijstelling bij een juridische splitsing. De wetgever vindt de huidige regeling te ruim en introduceert diverse eisen, wat op zich natuurlijk mag.

In het voorstel was echter ook een versoepeling opgenomen rond ruziesplitsingen. Dit zijn splitsingen waarbij twee of meer aandeelhouders uit elkaar willen en het vastgoed in de gezamenlijke vennootschap via een juridische splitsing verdelen, waarna elke aandeelhouder een eigen deel krijgt. Vaak het deel dat overeenkomt met het belang dat elke aandeelhouder al in de vastgoedportefeuille had. Omdat in de praktijk op dit punt regelmatig discussie ontstaat met de fiscus, was het voorstel de splitsingsvrijstelling toe te passen voor zover het soortgelijke (indirecte) belang bij de aandeelhouders ongewijzigd blijft. Rechtvaardiging hierbij is dat de splitsing niet gericht is op ontgaan van belasting en de continuïteit van de houdsterstructuur wordt geborgd. Het voorstel werkte dit ook uit in twee voorbeelden. De gekozen oplossing paste ook helemaal in lijn van de regeling die geldt voor de verdeling van vastgoed in een gemeenschap (artikel 12 voor de liefhebber). Er vindt bij een verdeling van vastgoed uit een gemeenschap alleen heffing plaats voor zover er op portefeuilleniveau meer wordt verkregen dan wat men al had. Vindt er geen verrijking plaats, dan geen heffing. Dit wordt door de wetgever al sinds 1915/1916 als billijk gezien.

Vreemd genoeg vermeldt de definitieve regeling nu dat in een van de voorbeelden in het oorspronkelijke voorstel (bij verdeling vastgoed zelf) een verkeerde berekening was opgenomen en dat dit hersteld is. Vreemd omdat bij nadere lezing de oorspronkelijke berekening niet verkeerd was, maar men de regeling an sich heeft veranderd waardoor ook het nieuwe rekenvoorbeeld anders uitkomt. Kort en goed: bij de verdeling van een vastgoedportefeuille waarin twee aandeelhouders elk 50% hebben en na een juridische splitsing ook elk 50% van het vastgoed krijgen, zou het voorstel uit april 2024 leiden tot geen heffing van overdrachtsbelasting. Immers, per saldo geen verrijking. In de nieuwe regeling waarbij op pandniveau moet worden gekeken gaat dit echter wel leiden tot heffing van overdrachtsbelasting, namelijk over 50% van het totale vastgoed omdat de verkrijger per individueel pand eerst gerechtigd was tot 50% en deze er na verdeling 50% van het pand bij krijgt.

Naast de ‘herstelde’ berekening die hierover nu in de toelichting bij het definitieve besluit staat, is dus ook de tekst van de regeling zelf aangepast. Men haakt nu aan bij een onroerende zaak en niet meer bij de onroerende zaken (als geheel) en spreekt over een vereist gelijk belang in plaats van soortgelijk belang. Feitelijk is hier sprake van een stelselwijziging, namelijk van een portefeuillebenadering zoals we die al jaren kennen en we ook bij de verdeling van een gemeenschap zien, naar een per-pandbenadering.

Opmerkelijk en ook ongebruikelijk is dat men deze klaarblijkelijke stelselwijziging niet verder motiveert dan als het herstellen van een verkeerde berekening. Indien men inderdaad een stelselwijziging beoogt, zou een parlementaire behandeling met een verdere onderbouwing meer voor de hand hebben gelegen. Zeker ook gezien de oorspronkelijk andere tekst in het voorstel uit april 2024, het feit dat de mate van een vrijstelling bij een verkrijger nu gaat afhangen van een (indirect) belang op een hoger (aandeelhouders)niveau, het afwijken van de gedachte dat bij een verdeling heffing zonder verrijking niet billijk is en omdat bij ruziesplitsing in de regel geen sprake is van het ontgaan van belastingen. En ook niet onbelangrijk, omdat de vrijstelling bij ruziesplitsingen met vastgoed op deze manier in de praktijk geen echte oplossing is.

Maar misschien interpreteer ik de tekst van het Eindejaarsbesluit niet helemaal goed en moet de berekening in het nieuwe besluit juist nog worden hersteld, een soort eindejaarsfoutje. Gezien de beoogde ingangsdatum van 1 juli 2025 zou dit nog op tijd zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Publicatiedatum
8 januari 2025
NLF-nummer
NLF Opinie 2025/1
Wetsartikelen
bwbr0002740~artikel_15

Naar de bovenkant van de pagina