GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/2272
uitspraakdatum: 15 oktober 2024
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 30 september 2022, nummer AWB 21/2019, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het GBLT, gemeente- en waterschapsbelastingen (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] 29 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 458.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 1999) met een gebruiksoppervlakte van 124 m2 en een kavel van 286 m2. De woning beschikt over een aanbouw van de woonruimte, een aangebouwde garage en een dakkapel.
3 Geschil
3.1.
In geschil is enkel de vraag of de Rechtbank gevolgen had moeten verbinden aan de schending van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door de heffingsambtenaar als gevolg van het niet tijdig indienen van een verweerschrift.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een verweerschrift met bijlagen ingediend veertien dagen voor de zitting.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het verweerschrift met bijlagen buiten beschouwing had moeten laten op de grond dat het niet tijdig is ingediend. Daarbij heeft belanghebbende verwezen naar artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan, het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt en het een verweerschrift kan indienen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat uit dit wetsartikel blijkt dat het verweerschrift binnen vier weken na indiening van het beroepschrift had moeten worden ingediend. Artikel 8:58 van de Awb is niet van toepassing, omdat een verweerschrift geen ‘nader stuk’ is dat tot tien dagen voor de zitting kan worden ingediend, aldus nog steeds belanghebbende.
4.3.
Het Hof volgt belanghebbende niet in het standpunt dat de Rechtbank het verweerschrift buiten beschouwing had moeten laten en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Het Hof is het met belanghebbende eens dat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift met bijlagen buiten de termijn van artikel 8:42 van de Awb heeft ingediend. Het Hof is echter van oordeel dat dat gegeven op zichzelf niet zonder meer maakt dat het verweerschrift met bijlagen moet worden geweigerd. De wet dwingt daar niet toe. Van een fatale termijn van vier weken is geen sprake.
4.5.
Artikel 8:42 van de Awb en artikel 8:58 van de Awb hebben tot doel een behoorlijk verloop van de beroepsprocedure te waarborgen. Voor de beantwoording van de vraag of het verweerschrift met bijlagen buiten beschouwing moest worden gelaten, moet getoetst worden aan de goede procesorde, waarbij een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het belang bij het alsnog overleggen van een verweerschrift met bijlagen en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, het belang van hoor en wederhoor, etc. Wat de eisen van een goede procesorde in een concrete zaak behelzen, hangt mede af van de gang van zaken in die zaak.
4.6.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat het toelaten van het verweerschrift met bijlagen in dit specifieke geval geen strijd oplevert met de goede procesorde. Bij dat oordeel heeft het Hof betrokken i) de aard van de zaak (het betreft een reguliere, niet complexe WOZ-zaak), ii) het feit dat belanghebbende wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde, iii) dat het verweerschrift niet zeer omvangrijk en/of ingewikkeld is en iv) dat het een voor de beoordeling relevant stuk betreft en v) het belang van het kunnen geven van een zo gefundeerd mogelijk inhoudelijk oordeel. Van belang acht het Hof voorts dat de Rechtbank het verweerschrift met bijlagen bij brief van 3 augustus 2022 doorgestuurd aan de gemachtigde zodat deze ongeveer elf dagen voor de zitting de gelegenheid heeft gehad om de stukken, voor zover deze nog niet bekend waren, te bestuderen. Belanghebbende is daarmee voldoende in de gelegenheid geweest kennis te nemen van de (gewijzigde) standpunten van de heffingsambtenaar en daarop te reageren. Dat de heffingsambtenaar willens en wetens het verweerschrift zo laat mogelijk heeft ingediend, is niet gebleken. Dat laat onverlet dat de handelwijze van de heffingsambtenaar in deze zaak onwenselijk te noemen is.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, raadsheer in tegenwoordigheid van mr. C.M.R. Bouwman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
De griffier, De raadsheer,
C.M.R. Bouwman P. van der Wal
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl .
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl ).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.