Geen situatie waarin artikel 110 VWEU van toepassing is; juiste naheffing BPM
Hof Den Haag, 24 oktober 2024
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft op aangifte een bedrag van € 2.490 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Volkswagen Golf. De datum van eerste toelating is 1 januari 2017.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een (historische) bruto-BPM van € 7.968 (CO2-uitstoot van 150 gr/km) en een afschrijving op basis van de forfaitaire tabel van € 5.478 (68,75%).
De Inspecteur heeft € 6.908 aan BPM nageheven. Hij heeft een (historische) bruto-BPM van € 30.815 (CO2-uitstoot van 211 gr/km) in aanmerking genomen. De afschrijving op basis van de forfaitaire tabel is vastgesteld op € 21.417 (69,5%).
X stelt in hoger beroep dat artikel 110 VWEU in dit geval van toepassing is, omdat het land van herkomst van de auto Polen is.
De auto, zo is niet in geschil, is voor de Amerikaanse markt gebouwd en is ingevoerd vanuit de Verenigde Staten. X heeft volgens Hof Den Haag niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat de herkomst van de auto Polen is.
Gelet op het voorgaande behoeft het beroep van X op de CO2-uitstoot van reeds eerder ingevoerde soortgelijke referentievoertuigen geen nadere behandeling.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van 24 oktober 2024 in het geding tussen:
X bv, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 september 2023, nummer SGR22/4431.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.908 (de naheffingsaanslag).
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 548 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.490 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Volkswagen Golf 2.0 TSI GTI Performance (de auto). De datum van eerste toelating is 1 januari 2017.
2.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een (historische) bruto bpm van € 7.968 (CO2-uitstoot van 150 gr/km) en een afschrijving op basis van de forfaitaire tabel van € 5.478 (68,75%).
2.3. De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een bedrag van € 6.908 aan bpm nageheven. De Inspecteur heeft hierbij een (historische) bruto bpm van € 30.815 (CO2-uitstoot van 211 gr/km) in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft de afschrijving op basis van de forfaitaire tabel vastgesteld op € 21.417 (69,5%).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.
4.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek:
- of belanghebbende een beroep toekomt op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); en
- of belanghebbende een beroep toekomt op de bruto bpm die geldt voor eerder in Nederland ingevoerde soortgelijke referentievoertuigen.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Artikel 110 VWEU
5.
5.1.1. Belanghebbende stelt dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in dit geval toepassing is, omdat uit de gedingstukken volgt dat het land van herkomst van de auto Polen is.
5.1.2. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
5.1.3. Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 110 VWEU. Het gaat daarbij in het bijzonder om feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de onderhavige auto een product van een andere lidstaat is.
5.1.4. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Het Hof acht de onderbouwing van belanghebbende dat in de verklaring van de RDW is vermeld dat de auto afkomstig is uit Polen en dat bij de aanvraag tot afgifte van het Nederlandse kenteken door belanghebbende een Pools kentekenbewijs is overgelegd onvoldoende. De auto, zo is niet in geschil, is voor de Amerikaanse markt gebouwd en is ingevoerd vanuit de Verenigde Staten. Hieraan voegt het Hof toe dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de auto daadwerkelijk op de Poolse weg heeft gereden.
5.1.5. Gelet op het voorgaande behoeft het beroep van belanghebbende op de CO2-uitstoot van reeds eerder ingevoerde soortgelijke referentievoertuigen geen nadere behandeling.
Slotsom
5.2. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 24 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.