Deze zaak heeft betrekking op de btw-behandeling van de gescheiden inzameling en rapportering van huishoudelijk verpakkingsafval door de gemeente X (belanghebbende). Op grond van een overeenkomst met stichting A heeft zij zich ertoe verplicht zorg te dragen voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval dat vrijkomt bij huishoudens en doet zij opgave van het door haar ingezamelde verpakkingsafval. Hiervoor ontvangt X een vergoeding.
X stelt zich op het standpunt dat de vergoeding niet is belast met omzetbelasting en heeft voor de omzetbelasting die drukt op de kosten van de genoemde werkzaamheden aanspraak gemaakt op een bijdrage uit het Btw-compensatiefonds. De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat X met haar activiteiten een met omzetbelasting belaste dienst verricht. Hij heeft de aan belanghebbende verleende bijdrage uit het Btw-compensatiefonds teruggevorderd en hierover belastingrente berekend. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag hebben de Inspecteur in het gelijk gesteld. X komt in cassatie tegen de uitspraak van het Hof met zes middelen.
Bij deze conclusie en tien andere conclusies in soortgelijke zaken van A-G Ettema hoort een gemeenschappelijke bijlage.
Volgens de A-G slaagt alleen middel II. In hoger beroep heeft X haar ingenomen standpunt herhaald dat geen sprake is van een economische activiteit, aangezien zij haar activiteiten verricht onder omstandigheden waaronder geen enkele ondernemer zou handelen. De A-G verwijst naar onderdeel 7 van de bijlage. Het Hof had moeten onderzoeken of X haar activiteiten verricht op een wijze die overeenkomt met de manier waarop particuliere marktdeelnemers dergelijke activiteiten verrichten. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof dient te beoordelen of X haar activiteiten verricht op een wijze die overeenkomt met de manier waarop particuliere marktdeelnemers dergelijke activiteiten verrichten.
Nrs. Rechtbank SGR 21/4345, 21/5625, 21/5626 en 21/5627
Â
CONCLUSIE
Â
C.M. Ettema
Â
In de zaak van
Â
Gemeente [X] (belanghebbende)
Â
tegen
Â
staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)
Â
1 Inleiding
1.1
Deze zaak heeft betrekking op de btw-behandeling van de gescheiden inzameling en rapportering van huishoudelijk verpakkingsafval door gemeenten. Belanghebbende is een Nederlandse gemeente. Op grond van een overeenkomst met Stichting [A] heeft zij zich ertoe verplicht zorg te dragen voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval dat vrijkomt bij huishoudens en doet zij opgave van het door haar ingezamelde verpakkingsafval. Hiervoor ontvangt belanghebbende een vergoeding.
1.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vergoeding niet is belast met omzetbelasting en heeft voor de omzetbelasting die drukt op de kosten van de genoemde werkzaamheden aanspraak gemaakt op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat belanghebbende met haar activiteiten een met omzetbelasting belaste dienst verricht. Hij heeft de aan belanghebbende verleende bijdrage uit het BTW-compensatiefonds teruggevorderd en hierover belastingrente berekend. De rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag (het Hof) hebben de Inspecteur in het gelijk gesteld. Belanghebbende komt in cassatie tegen de uitspraak van het Hof met zes middelen.
1.3
Bij deze conclusie hoort een gemeenschappelijke bijlage (de bijlage), waarin ik onder meer het juridische kader voor de inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval in Nederland bespreek. Ik verwijs hiervoor naaronderdeel 3 van deze bijlage. Voorts behandel ik de door belanghebbende voorgestelde cassatiemiddelen in de bijlage.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
2.1
Voor de feiten en het geding in feitelijke instanties verwijs ik naaronderdeel 4 van de bijlage.
3 Het geding in cassatie
3.1
Voor het geding in cassatie verwijs ik naaronderdeel 5 van de bijlage.
4 Beoordeling van de middelen
4.1
Belanghebbende komt in cassatie met zes middelen
4.2
Middel I komt op tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van een rechtsbetrekking in het kader waarvan over een weer prestaties worden uitgewisseld. Het middel voert onder meer aan dat de vergoeding die belanghebbende ontvangt deels betrekking heeft op haar eigen activiteiten die zij wettelijk verplicht is uit te voeren. Het middelfaalt . Ik verwijs naaronderdeel 6 van de bijlage.
4.3
Middel II herhaalt het in hoger beroep ingenomen standpunt dat geen sprake is van een economische activiteit, aangezien belanghebbende haar activiteiten verricht onder omstandigheden waaronder geen enkele ondernemer zou handelen. Het middelslaagt . Ik verwijs naaronderdeel 7 van de bijlage. Het Hof had moeten onderzoeken of belanghebbende haar activiteiten verricht op een wijze die overeenkomt met de manier waarop particuliere marktdeelnemers dergelijke activiteiten verrichten. Het Hof heeft deze beoordeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Indien het Hof heeft bedoeld te oordelen dat de activiteiten van belanghebbende voldoende vergelijkbaar zijn, dan getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de door het Hof in dit verband genoemde gronden niet kunnen leiden tot de conclusie dat dit het geval is. De bestreden uitspraak kan op dit punt niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof dient te beoordelen of belanghebbende haar activiteiten verricht op een wijze die overeenkomt met de manier waarop particuliere marktdeelnemers dergelijke activiteiten verrichten.
4.4
Middel III voert aan dat het Hof ten onrechte oordeelt dat belanghebbende niet handelt ‘als overheid’ met de onderwerpelijke activiteiten. Het middelfaalt . Ik verwijs naaronderdeel 8 van de bijlage.
4.5
Middel IV betoogt dat het Hof belanghebbendes beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Het middelfaalt . Ik verwijs naaronderdeel 9 van de bijlage.
4.6
Middel V enmiddel VI voeren aan dat het in rekening brengen van rente in het geval van belanghebbende onrechtmatig is, aangezien de Belastingdienst reeds kon beschikken over het bedrag van de terugvordering. Het middelfaalt . Ik verwijs naaronderdeel 10 van de bijlage.
5 Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie gegrond te verklaren, de bestreden uitspraak te vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft het oordeel over de economische activiteit, en de zaak te verwijzen voor verdere behandeling.