Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van appellant, wonend te Almere, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 7 juli 2023 in zaak nr. 23/1790 in het geding tussen
appellant
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen)
Procesverloop
[appellant] heeft verzocht om een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag.
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2021 inhoudende een afwijzing van zijn verzoek.
Bij uitspraak van 7 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft de dienst opgedragen uiterlijk op 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken en daarbij bepaald dat de dienst aan [appellant] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 1 november 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2021 gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] heeft zich bij de Belastingdienst/Toeslagen gemeld als ouder van wie ten onrechte de kinderopvangtoeslag is stopgezet en teruggevorderd (ook bekend als de kinderopvangtoeslagaffaire). In de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) zijn verschillende financiële compensatieregelingen neergelegd voor gedupeerde ouders. Als een ouder zich heeft gemeld, beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen of deze in aanmerking komt voor een eenmalig forfaitair bedrag van € 30.000,00 (artikel 2.7; ook bekend als de Catshuisregeling). Daarnaast kunnen gedupeerde ouders vragen om een compensatie via een integrale beoordeling van de schade of, als zij die compensatie niet hoog genoeg vinden, om een aanvullende compensatie voor hun werkelijke schade (artikel 2.1). Als een ouder het niet mee eens is met de toegekende compensatie, kan deze daartegen bezwaar maken.
2. Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de dienst uiterlijk op 1 juli 2024 een besluit op bezwaar bekend moet maken en een dwangsom verschuldigd is voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt.
3. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
In artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard, indien de indiener van het beroep daarbij belang heeft.
Uit het bepaalde in artikel 6:24 van de Awb volgt dat artikel 6:20 van de Awb van overeenkomstige toepassing is indien hoger beroep kan worden ingesteld.
4. Op 1 november 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen alsnog een besluit genomen op het door [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2021 gemaakte bezwaar, waarbij op grond van artikel 2.7 van de Wht een bedrag van € 30.000,00 aan [appellant] is toegekend. Met dat besluit is de Belastingdienst/Toeslagen volledig aan het verzoek van [appellant] tegemoet gekomen. [appellant] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid gesteld te zijn, niet aangevoerd desondanks belang te hebben bij beoordeling van zijn hoger beroep. De Afdeling acht ook niet aannemelijk dat een dergelijk belang nog bestaat. Omdat een opdracht van de Afdeling pas effect heeft nadat de Afdeling deze heeft uitgesproken en inmiddels al is beslist, kan [appellant] met zijn hoger beroep niet bereiken dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog een dwangsom verbeurt vanwege niet tijdig beslissen. Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang daarbij.
5. Met het hangende hoger beroep genomen besluit van 1 november 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] alsnog ingewilligd. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb is er, omdat geheel aan het beroep tegemoet is gekomen, geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 1 november 2023 waarop nog dient te worden beslist.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
7. De Dienst Toeslagen moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- gelast dat de Dienst Toeslagen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.