Door Hongaarse wetgeving opgelegde betalingen kwalificeren als prijsvermindering
HvJ, 12 september 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving(2)
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(88)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(7)
- Recent(29)
Samenvatting
Novo Nordisk, een Deens farmaceutisch bedrijf, verkoopt geneesmiddelen in Hongarije, waarbij sommige worden gesubsidieerd door de NEAK, een beheersorgaan van de nationale zorgverzekering. De apotheken ontvangen betalingen van zowel de patiënt (eigen bijdrage) als de NEAK (subsidie). Novo Nordisk heeft met de NEAK prijs-volumeovereenkomsten gesloten, waarbij het bedrijf een percentage van haar omzet uit gesubsidieerde geneesmiddelen aan de NEAK moet afdragen. De bedragen die uit hoofde van deze verplichting verschuldigd zijn, worden geïnd door de belastingdienst, die deze onmiddellijk overmaakt aan de zorgverzekeraar.
In 2016 heeft Novo Nordisk geprobeerd de btw-maatstaf te verlagen door deze betalingen op te nemen in haar rectificerende btw-aangifte. De Hongaarse belastingdienst heeft de rectificerende aangifte afgewezen. De opgelegde betalingsverplichting is volgens de belastingdienst een bijzondere belasting en kan dus niet worden beschouwd als een prijsvermindering die de maatstaf van heffing verlaagt.
De Fővárosi Törvényszék (rechter voor de stad Boedapest, Hongarije) heeft hierover aan het HvJ een prejudiciële vraag gesteld.
Het HvJ verklaart voor recht dat de betalingen als in het hoofdgeding kwalificeren als prijsvermindering in de zin van artikel 90 Btw-richtlijn.
Conform conclusie A-G Ćapeta, ECLI:EU:C:2024:464.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
12 september 2024 (*)
In zaak C‑248/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de stad Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 30 maart 2023, ingekomen bij het Hof op 18 april 2023, in de procedure
Novo Nordisk A/S
tegen
Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb (rapporteur), A. Kumin en I. Ziemele, rechters,
advocaat-generaal: T. Ćapeta,
griffier: I. Illéssy, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 maart 2024,
gelet op de opmerkingen van:
- Novo Nordisk A/S, vertegenwoordigd door T. Bodrogi-Szabó, Z. Hegymegi-Barakonyi en G. Riszter, ügyvédek,
- de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Bottka en J. Jokubauskaitė als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juni 2024,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 90, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Novo Nordisk A/S en de Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága (afdeling bezwaren van de nationale belasting- en douanedienst, Hongarije; hierna: „afdeling bezwaren”), over de weigering van deze afdeling om aan Novo Nordisk het recht te verlenen om de bijdragen die zij op grond van een wettelijke verplichting heeft betaald aan de Nemzeti Egészségbiztosítási Alapkezelő (beheersorgaan van de nationale zorgverzekering, Hongarije; hierna: „NEAK”) af te trekken van de maatstaf van heffing voor de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde (btw).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Artikel 73 van de btw-richtlijn luidt:
4 Artikel 78 van deze richtlijn bepaalt:
5 Titel VII, hoofdstuk 5 („Diverse bepalingen”), van die richtlijn bevat artikel 90, waarin het volgende is bepaald:
6 Artikel 401 van die richtlijn luidt als volgt:
Hongaars recht
7 § 65 van az általános forgalmi adóról szóló 2007. évi CXXVII. törvény (wet nr. CXXVII van 2007 betreffende de belasting over de toegevoegde waarde) [Magyar Közlöny 2007/155. (XI.16.)] luidt als volgt:
8 § 36 van de biztonságos és gazdaságos gyógyszer- és gyógyászati segédeszköz-ellátás, valamint a gyógyszerforgalmazás általános szabályairól szóló 2006. évi XCVIII. törvény (wet nr. XCVIII van 2006 betreffende algemene regels inzake de veilige en efficiënte levering van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en inzake de handel in geneesmiddelen) [Magyar Közlöny 2006/146. (XI.29); hierna: „Gyftv”] bepaalt in lid 1:
9 § 37 Gyftv bepaalt:
10 § 40 Gyftv luidt als volgt:
11 § 40/A Gyftv bepaalt:
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
12 Novo Nordisk is een vennootschap naar Deens recht die zich bezighoudt met de vervaardiging en distributie van geneesmiddelen. In het kader van haar activiteiten verkoopt deze onderneming haar geneesmiddelen in Hongarije.
13 De detailverkoop van geneesmiddelen vindt in die lidstaat, behalve in ziekenhuizen, plaats via apotheken. Apotheken bevoorraden zich bij groothandelaars en de groothandelaars doen dat op hun beurt bij distributeurs van farmaceutische producten, zoals Novo Nordisk.
14 Bepaalde geneesmiddelen kunnen worden gesubsidieerd door de NEAK, via een systeem van „subsidiëring van de aankoopprijs”. Krachtens dit systeem verleent de NEAK een subsidie voor de aankoopprijs van op recept verkochte geneesmiddelen die door de sociale zekerheid in het kader van ambulante behandelingen worden vergoed (hierna: „subsidie uit de sociale zekerheid”). De betaling van de prijs van het gesubsidieerde geneesmiddel wordt tussen de NEAK en de patiënt verdeeld. Deze laatste betaalt aan de apotheek een bedrag, de zogenoemde „eigen bijdrage”, dat overeenkomt met het verschil tussen de prijs van het geneesmiddel en het bedrag van de subsidie uit de sociale zekerheid. De NEAK vergoedt het bedrag van deze subsidie achteraf aan de apotheek. De door apotheken verkregen prijs voor de geneesmiddelen, die de maatstaf van heffing voor de btw vormt, bestaat dus uit twee bestanddelen: de subsidie uit de sociale zekerheid en de door de patiënt betaalde eigen bijdrage. De apotheek betaalt dus btw over zowel het door de patiënt als het door de NEAK betaalde bedrag.
15 Novo Nordisk maakt deel uit van een groep ondernemingen die op eigen naam en namens Novo Nordisk met de NEAK een portfolio-steunovereenkomst en prijs-volumeovereenkomsten heeft gesloten. Krachtens de prijs-volumeovereenkomsten verbond Novo Nordisk zich ertoe aan de NEAK over de door haar in de handel gebrachte gesubsidieerde geneesmiddelen bijdragen te betalen ten belope van een in deze overeenkomsten vastgesteld bedrag, die worden geheven over de omzet uit de verkoop van deze geneesmiddelen.
16 Voorts is Novo Nordisk als distributeur van geneesmiddelen overeenkomstig § 36, lid 1, en § 40/A, lid 1, Gyftv wettelijk verplicht om een bedrag van respectievelijk 20 % en 10 % te betalen over een deel van de subsidie uit de sociale zekerheid voor alle door haar verkochte geneesmiddelen die in apotheken worden gedistribueerd en door de overheid worden gefinancierd (hierna: „wettelijke verplichting”).
17 De bedragen die uit hoofde van deze verplichting verschuldigd zijn worden betaald op de rekening van de belastingdienst, die ze onmiddellijk overmaakt naar de rekening van het door de NEAK beheerde nationale zorgverzekeringsfonds.
18 Door aan die verplichting te voldoen ziet Novo Nordisk af van een deel van de tegenprestatie die zij voor de verkoop van de geneesmiddelen van de groothandelaars heeft ontvangen, waardoor zij haar omzet vermindert met een vooraf bepaald en in de nationale regeling vastgesteld percentage. Het al dan niet bestaan van de wettelijke verplichting en, in voorkomend geval, het totale bedrag dat op grond daarvan moet worden betaald, hangen af van het aantal verkochte geneesmiddelen en het bedrag van de subsidie uit de sociale zekerheid.
19 In haar hoedanigheid van distributeur van geneesmiddelen heeft Novo Nordisk bij de belastingdienst een rectificerende btw-aangifte ingediend over januari 2016, waarin een verlaging van de maatstaf van heffing voor het betrokken tijdvak was opgenomen. Het bedrag van deze verlaging kwam overeen met de betalingen die Novo Nordisk op grond van de prijs-volumeovereenkomsten en de wettelijke verplichting had verricht.
20 De belastingdienst heeft deze rectificerende aangifte afgewezen op grond dat deze geen verlaging achteraf van de maatstaf van heffing mogelijk maakte.
21 De afdeling bezwaren, waarbij Novo Nordisk tegen dat besluit bezwaar had gemaakt, heeft op basis van het arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim (C‑717/19, EU:C:2021:818), geoordeeld dat Novo Nordisk de bedragen die zij uit hoofde van de prijs-volumeovereenkomsten had betaald van de maatstaf van heffing kon aftrekken.
22 De afdeling bezwaren heeft evenwel geweigerd om de betalingen die Novo Nordisk op grond van de wettelijke verplichting had verricht (hierna: „litigieuze betalingen”), van de maatstaf van heffing af te trekken. Deze afdeling was van mening dat deze betalingen, die voortvloeiden uit een wettelijke verplichting, geen prijsvermindering vormen die op de maatstaf van heffing voor de btw in mindering kan worden gebracht. De uit hoofde van § 36, lid 1, en § 40/A, lid 1, Gyftv verrichte betalingen moeten als een belasting worden beschouwd, aangezien zij niet de eindverbruiker maar de belastingdienst ten goede komen en in wezen een middel zijn om begrotings- en gezondheidsdoelstellingen te verwezenlijken.
23 Novo Nordisk heeft tegen het besluit van de afdeling bezwaren beroep ingesteld bij de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de stad Boedapest, Hongarije), de verwijzende rechter.
24 Onder verwijzing naar de arresten van 24 oktober 1996, Elida Gibbs (C‑317/94, EU:C:1996:400), en 20 december 2017, Boehringer Ingelheim Pharma (C‑462/16, EU:C:2017:1006), is die rechter om te beginnen van oordeel dat de NEAK moet worden beschouwd als de eindverbruiker van de geneesmiddelenleveringen die door Novo Nordisk worden verricht. De omstandigheid dat de directe begunstigde van die leveringen niet de NEAK is, die achteraf het bedrag van de subsidie aan de apotheek vergoedt, maar de verzekerden zelf, die de eigen bijdrage aan de apotheek betalen, is immers niet van dien aard dat het directe verband tussen die leveringen en de ontvangen tegenprestatie wordt verbroken, zodat het door de belastingdienst geheven bedrag niet hoger mag zijn dan het door de eindverbruiker betaalde bedrag.
25 Vervolgens merkt die rechter op dat de litigieuze betalingen in de memorie van toelichting bij het ontwerp van een wet tot instelling van de wettelijke verplichting als korting worden opgevat.
26 Ten slotte komt de wettelijke verplichting neer op een prijsvermindering in de zin van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn, aangezien Novo Nordisk in de omstandigheden van het hoofdgeding niet de volledige tegenprestatie voor de door haar verkochte producten heeft ontvangen.
27 De verwijzende rechter merkt evenwel op dat het Hof zich nog niet heeft uitgesproken over de vraag of de omstandigheid dat de litigieuze betalingen zijn verricht op grond van een wettelijke verplichting, eraan in de weg staat dat zij worden aangemerkt als een prijsvermindering in de zin van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn.
28 In die omstandigheden heeft de Fővárosi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Beantwoording van de prejudiciële vraag
29 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationaalrechtelijke regeling volgens welke een farmaceutische onderneming die verplicht is om aan de publieke zorgverzekeraar een deel te betalen van haar omzet uit de verkoop van geneesmiddelen die door de overheid worden gefinancierd, niet het recht heeft om de maatstaf van heffing achteraf te verlagen, aangezien die betalingen worden verricht krachtens een wettelijke regeling, de grondslag van de betalingsverplichting kan worden verminderd met de betalingen uit hoofde van prijs-volumeovereenkomsten en de uitgaven van de onderneming voor onderzoek en ontwikkeling in de gezondheidssector, en de te betalen bedragen worden geïnd door de belastingdienst, die deze onmiddellijk overmaakt aan de publieke zorgverzekeraar.
30 Volgens artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn, dat ziet op de annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijke niet-betaling of prijsvermindering nadat de handeling is verricht, zijn de lidstaten verplicht om de maatstaf van heffing, en dus het door de belastingplichtige verschuldigde btw-bedrag, te verlagen telkens wanneer de belastingplichtige na de sluiting van een overeenkomst de tegenprestatie geheel of gedeeltelijk niet ontvangt. Deze bepaling is de uitdrukking van een fundamenteel beginsel van de btw-richtlijn, volgens hetwelk de maatstaf van heffing de werkelijk ontvangen tegenprestatie is en dat tot gevolg heeft dat de belastingdienst uit hoofde van de btw niet méér kan ontvangen dan de belastingplichtige heeft geïnd (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Wat de context van deze bepaling betreft, zij opgemerkt dat artikel 73 van de btw-richtlijn bepaalt dat de maatstaf van heffing voor goederenleveringen en diensten alles omvat wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de afnemer of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van die handelingen verband houden.
32 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het basisbeginsel van het btw-stelsel berust op het feit dat de btw enkel beoogt de eindverbruiker te belasten en volledig neutraal te zijn ten aanzien van de belastingplichtigen die vóór het stadium van de uiteindelijke belastingheffing in het productie- en distributieproces optreden, ongeacht het aantal transacties (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Novo Nordisk op de Hongaarse markt geneesmiddelen die door de NEAK worden gesubsidieerd via groothandelaars verkoopt aan apotheken. Deze verkopen de geneesmiddelen door aan personen die zijn aangesloten bij de publieke zorgverzekeraar, tegen betaling door deze laatsten van het verschil tussen de prijs van het geneesmiddel en het bedrag van de subsidie uit de sociale zekerheid die rechtstreeks door de NEAK aan de apotheken wordt betaald. Krachtens de wettelijke verplichting betaalt Novo Nordisk aan de NEAK via de belastingdienst bedragen van respectievelijk 20 % en 10 % over een deel van de subsidie uit de sociale zekerheid voor alle door haar verkochte geneesmiddelen die in apotheken worden gedistribueerd en door de overheid worden gefinancierd. Deze bedragen worden geheven over de inkomsten uit de verkoop van deze geneesmiddelen. De belastingdienst is weliswaar de formele ontvanger van de litigieuze betalingen, maar is verplicht de betaalde bedragen onmiddellijk over te maken aan de NEAK.
34 Dienaangaande is zowel de belastingdienst als de Hongaarse regering van mening dat de wijze waarop de litigieuze betalingen door Novo Nordisk zijn verricht, rechtvaardigt dat zij worden beschouwd als een belasting in de zin van artikel 78, eerste alinea, onder a), van de btw-richtlijn, zodat zij moeten worden opgenomen in de maatstaf van heffing voor de levering van de geneesmiddelen.
35 In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat belastingen, rechten en heffingen, om onder de maatstaf van heffing voor de btw te kunnen vallen, ook al vertegenwoordigen zij geen toegevoegde waarde en vormen zij niet de geldelijke tegenprestatie voor de goederenlevering of de dienstverrichting, rechtstreeks verband moeten houden met die levering of die verrichting, en dat de vraag of het belastbare feit voor de betrokken belastingen, rechten en heffingen overeenstemt met dat voor de btw een bepalende factor is om het bestaan van een dergelijk verband vast te stellen (zie in die zin arresten van 20 mei 2010, Commissie/Polen, C‑228/09, EU:C:2010:295, punt 30, en 11 juni 2015, Lisboagás GDL, C‑256/14, EU:C:2015:387, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36 Om te beginnen blijkt – onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter – dat de litigieuze betalingen geen toegevoegde waarde vertegenwoordigen.
37 Vervolgens moet worden vastgesteld dat het deel van de verkoopprijs van de gesubsidieerde geneesmiddelen dat door Novo Nordisk via de belastingdienst aan de NEAK wordt betaald, vooraf is vastgesteld en verplicht is, en dus niet kan worden beschouwd als een deel van de geldelijke tegenprestatie die door Novo Nordisk daadwerkelijk is ontvangen voor de levering van die geneesmiddelen (zie in die zin arrest van 19 juli 2012, International Bingo Technology, C‑377/11, EU:C:2012:503, punt 28).
38 Ten slotte blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de gebeurtenis op grond waarvan de in § 36, lid 1, en § 40/A, lid 1, Gyftv bedoelde wettelijke verplichting op de belastingplichtige rust, de verkoop van de geneesmiddelen is, en dat het totale uit hoofde van die verplichting verschuldigde bedrag afhangt van het aantal verkochte geneesmiddelen en het bedrag van de subsidie uit de sociale zekerheid.
39 Farmaceutische ondernemingen kunnen, door gebruik te maken van de mogelijkheid die de nationale wettelijke regeling hun biedt om van het bedrag van de litigieuze betalingen de bijdragen af te trekken die zij uit hoofde van de prijs-volumeovereenkomsten met betrekking tot de referentieperiode hebben betaald, verminderd met de btw alsook de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, in voorkomend geval weliswaar het bedrag van die betalingen verlagen, maar dat doet niets af aan het feit dat die betalingen kunnen worden beschouwd als een belasting in de zin van artikel 78, eerste alinea, onder a), van de btw-richtlijn, gelet op de overwegingen in de punten 36 tot en met 38 van het onderhavige arrest.
40 Om te beginnen is de NEAK uiteindelijke begunstigde van zowel de uit hoofde van de wettelijke verplichting als de uit hoofde van de prijs-volumeovereenkomsten verrichte betalingen.
41 Verder heeft de Hongaarse regering niet verduidelijkt hoe het mechanisme voor de aftrek van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in de gezondheidssector werkt voor de uit de wettelijke verplichting voortvloeiende betalingen, zodat uit deze mogelijkheid niet kan worden afgeleid dat zij relevant is om aan te nemen dat de litigieuze betalingen belastingen zijn die overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder a), van de btw-richtlijn in de maatstaf van heffing voor de btw moeten worden opgenomen.
42 Derhalve kan het belastbare feit voor de litigieuze betalingen samenvallen met het belastbare feit voor de btw die is verschuldigd voor gesubsidieerde en in de handel gebrachte geneesmiddelen. Die betalingen kunnen dus overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder a), van de btw-richtlijn worden opgenomen in de maatstaf van heffing voor de btw.
43 Wat de vraag betreft of de bedragen die door farmaceutische ondernemingen bij de verkoop van gesubsidieerde geneesmiddelen aan socialezekerheidsinstellingen worden betaald niettemin onder artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn kunnen vallen, zij er ten eerste aan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat een korting die een farmaceutische onderneming krachtens een nationale wet toekent aan een particuliere zorgverzekeraar, overeenkomstig artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn leidt tot een verlaging van de maatstaf van heffing in het voordeel van deze farmaceutische onderneming, wanneer farmaceutische producten via een groothandelaar worden geleverd aan apotheken die deze producten bezorgen aan personen die zijn aangesloten bij een particuliere zorgverzekering die haar verzekerden vergoedt voor de aankoopprijs van de farmaceutische producten (arrest van 20 december 2017, Boehringer Ingelheim Pharma, C‑462/16, EU:C:2017:1006, punt 46).
44 Het betoog van de Hongaarse regering dat het particuliere karakter van de zorgverzekeraar in de zaak die tot dat arrest heeft geleid een wezenlijk verschil vormde, terwijl in casu de litigieuze betalingen belastinginkomsten zijn, is in dit verband irrelevant. Zoals blijkt uit punt 33 van het onderhavige arrest, is de werkelijke begunstigde van de litigieuze betalingen immers niet de belastingdienst maar de NEAK, die de betalingen gebruikt om de aankoopprijs van de geneesmiddelen te subsidiëren, op dezelfde wijze als in die zaak.
45 Ten tweede heeft het Hof geoordeeld dat artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat een farmaceutische onderneming het gedeelte van haar omzet uit de verkoop van door de publieke zorgverzekeraar gesubsidieerde geneesmiddelen dat zij op grond van een tussen haar en deze zorgverzekeraar gesloten overeenkomst aan deze laatste terugbetaalt, niet van haar maatstaf van heffing voor de btw mag aftrekken op grond dat de bedragen die zij daarvoor heeft betaald niet zijn vastgesteld op basis van de voorwaarden die zij vooraf in het kader van haar handelsbeleid heeft vastgesteld, en dat die betalingen niet voor reclamedoeleinden zijn gedaan (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 55).
46 De wijze waarop de litigieuze betalingen in casu uit hoofde van de wettelijke verplichting zijn verricht, kan niet afdoen aan de kwalificatie van deze betalingen als een prijsvermindering in de zin van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn.
47 In de eerste plaats heeft het Hof immers reeds verduidelijkt dat de werkingssfeer van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn zowel de prijsverminderingen omvat die voortvloeien uit overeenkomsten tussen een farmaceutische onderneming en een publieke zorgverzekeraar als die welke voortvloeien uit wettelijke verplichtingen zoals die in het hoofdgeding (zie in die zin arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punten 48 en 49).
48 Daarnaast hebben de partijen in de procedure ter terechtzitting bevestigd dat de betalingen uit hoofde van de wettelijke verplichting hetzelfde doel hebben als de betalingen op grond van de prijs-volumeovereenkomsten tussen de socialezekerheidsinstelling en de farmaceutische ondernemingen, namelijk de aankoopprijs subsidiëren van geneesmiddelen die op recept worden verkocht en door de sociale zekerheid in het kader van ambulante behandelingen worden vergoed.
49 In de tweede plaats is de omstandigheid dat in het hoofdgeding de directe begunstigde van de betrokken geneesmiddelenleveringen niet de publieke zorgverzekeraar is die achteraf het bedrag van de subsidie aan de apotheek vergoedt, maar de verzekerden zelf die de eigen bijdrage aan de apotheek betalen, niet van dien aard dat het directe verband tussen de verrichte goederenlevering en de ontvangen tegenprestatie wordt verbroken (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50 Aangezien de apotheek btw moet betalen over zowel het door de patiënt betaalde bedrag als het bedrag dat haar door de publieke zorgverzekeraar voor gesubsidieerde geneesmiddelen wordt betaald, moet laatstgenoemde immers worden geacht te zijn opgetreden als eindverbruiker van een goederenlevering die door een btw-plichtige farmaceutische onderneming is verricht, zodat het door de belastingdienst geheven bedrag niet hoger mag zijn dan het door de eindverbruiker betaalde bedrag (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51 In dit verband is het argument van de Hongaarse regering dat de uit hoofde van de wettelijke verplichting verschuldigde bedragen door de belastingdienst worden geïnd, voor de vaststelling van de eindverbruiker irrelevant. Zoals in punt 44 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, draagt de belastingdienst deze bedragen immers onmiddellijk over aan de NEAK, die een subsidie verleent voor de aankoopprijs van op recept verkochte geneesmiddelen die door de sociale zekerheid in het kader van ambulante behandelingen worden vergoed.
52 Het mechanisme van deze onmiddellijke overdracht pleit ervoor de litigieuze betalingen te kwalificeren als een prijsvermindering in de zin van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn.
53 Anders dan de Hongaarse regering betoogt, verzet artikel 401 van deze richtlijn zich gezien de context ervan niet tegen deze uitlegging. De omstandigheid dat de lidstaten bepaalde belastingen, rechten of heffingen kunnen handhaven of invoeren onder de in dat artikel gestelde voorwaarden, belet immers geenszins dat dergelijke belastingen, rechten of heffingen krachtens artikel 78, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van de maatstaf van heffing voor de btw als een prijsvermindering in de zin van artikel 90, lid 1, ervan.
54 Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Novo Nordisk met de litigieuze betalingen afziet van een deel van de door de groothandelaar betaalde tegenprestatie.
55 Het zou niet stroken met het in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde beginsel van fiscale neutraliteit indien de grondslag voor de berekening van de btw die door de farmaceutische onderneming als belastingplichtige verschuldigd is, hoger zou zijn dan het bedrag dat zij uiteindelijk ontvangt. In dat geval zou dit beginsel niet worden geëerbiedigd (zie in die zin arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56 Aangezien de farmaceutische onderneming een deel van de tegenprestatie die zij verkrijgt uit de verkoop van de geneesmiddelen niet heeft ontvangen wegens de bijdrage die zij betaalt aan de publieke zorgverzekeraar, die een deel van de prijs van deze geneesmiddelen aan de apotheken terugbetaalt, moet aldus worden aangenomen dat de prijs van deze geneesmiddelen is verlaagd nadat de handeling is verricht, in de zin van artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn (arrest van 6 oktober 2021, Boehringer Ingelheim, C‑717/19, EU:C:2021:818, punt 47).
57 De farmaceutische onderneming kon immers niet vrij beschikken over de totale prijs die zij ontving bij de verkoop van haar producten aan groothandelaars (zie naar analogie arrest van 20 december 2017, Boehringer Ingelheim Pharma, C‑462/16, EU:C:2017:1006, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
58 Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationaalrechtelijke regeling volgens welke een farmaceutische onderneming die verplicht is om aan de publieke zorgverzekeraar een deel te betalen van haar omzet uit de verkoop van geneesmiddelen die door de overheid worden gefinancierd, niet het recht heeft om de maatstaf van heffing achteraf te verlagen, aangezien die betalingen worden verricht krachtens een wettelijke regeling, de grondslag van de betalingsverplichting kan worden verminderd met de betalingen uit hoofde van prijs-volumeovereenkomsten en de uitgaven van de onderneming voor onderzoek en ontwikkeling in de gezondheidssector, en de te betalen bedragen worden geïnd door de belastingdienst, die deze onmiddellijk overmaakt aan de publieke zorgverzekeraar.
Kosten
59 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 90, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
moet aldus worden uitgelegd dat
het in de weg staat aan een nationaalrechtelijke regeling volgens welke een farmaceutische onderneming die verplicht is om aan de publieke zorgverzekeraar een deel te betalen van haar omzet uit de verkoop van geneesmiddelen die door de overheid worden gefinancierd, niet het recht heeft om de maatstaf van heffing achteraf te verlagen, aangezien die betalingen worden verricht krachtens een wettelijke regeling, de grondslag van de betalingsverplichting kan worden verminderd met de betalingen uit hoofde van prijs-volumeovereenkomsten en de uitgaven van de onderneming voor onderzoek en ontwikkeling in de gezondheidssector, en de te betalen bedragen worden geïnd door de belastingdienst, die deze onmiddellijk overmaakt aan de publieke zorgverzekeraar.
ondertekeningen
* Procestaal: Hongaars.