Geen aanleiding voor verder rechtsherstel box 3 ter zake van tweede woning (1)
Rechtbank Noord-Holland, 14 februari 2023
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(10)
- Jurisprudentie(102)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(32)
- Recent(44)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(1)
Samenvatting
In deze procedure is de hoogte van de in 2019 door X (belanghebbende) verschuldigde belasting over de grondslag sparen en beleggen in geschil.
Het saldo van bank- en spaartegoeden van X en zijn partner per 1 januari 2019 bedraagt € 250.473. Het hierop in 2019 feitelijk genoten rendement bedraagt € 599. Daarnaast beschikken zij over een in 2006 aangeschafte tweede woning (koopprijs € 255.300). Deze woning is op 31 januari 2019 verkocht voor een prijs van € 308.000 en is op 9 april 2019 notarieel geleverd. X en zijn partner hebben in 2019 en eerdere jaren geen huurinkomsten uit de woning ontvangen.
De tweede woning is voor de WOZ-waarde ad € 270.000 in de rendementsgrondslag van box 3 voor het jaar 2019 opgenomen.
X heeft ter zitting verklaard geen bezwaren te hebben tegen het forfaitair rendement op spaargelden vastgesteld volgens de Wet rechtsherstel box 3, nu dit forfait resulteert in een rendement van € 200, terwijl het daadwerkelijke rendement € 599 bedraagt. Hij heeft echter grote bezwaren tegen het forfaitair rendement op overige bezittingen (de tweede woning) nu hiervoor een rendement van 5,59% in aanmerking wordt genomen, terwijl volgens hem het daadwerkelijke rendement in zijn geval negatief is.
Rechtbank Noord-Holland verwerpt het standpunt van X dat voor het vaststellen van het daadwerkelijke rendement 2019 voor de tweede woning uitgegaan moet worden van het totale rendement in de periode 2006-2019. Slechts het rendement in 2019 is relevant. Dit rendement berekent de Rechtbank op € 38.599. Dit is hoger dan het rendement berekend op grond van de Wet rechtsherstel box 3. Voor verder rechtsherstel is geen aanleiding.
De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak tussen
eiser, wonende te woonplaats, eiser (gemachtigde: drs. gemachtigde)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 115.844, waarin begrepen een inkomen uit sparen en beleggen van € 7.214.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is aangemerkt als massaal bezwaar. Bij collectieve uitspraak van de staatssecretaris van Financiën is dit bezwaar gegrond verklaard. In verband daarmee heeft verweerder een verminderingsbeschikking genomen. Het bezwaar is daarnaast door verweerder in behandeling genomen als individueel bezwaar op het aspect van de individuele en buitensporige last. Bij uitspraak op bezwaar van verweerder is dit bezwaar afgewezen.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
De zaak is in behandeling genomen door de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2023. Tijdens deze zitting is tevens het beroep met zaaknummer HAA 21/1903 van [naam] behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
De enkelvoudige kamer heeft, met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben beiden ter zitting van de enkelvoudige kamer verklaard af te zien van hun recht ter zitting van de meervoudige kamer te worden gehoord.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is gehuwd met mevrouw [naam] (hierna: de partner).
2. Het saldo van bank- en spaartegoeden van eiser en zijn partner per 1 januari 2019 bedraagt € 250.473. Het hierop in 2019 feitelijk genoten rendement bedraagt € 599.
3. Daarnaast beschikken eiser en de partner over een in 2006 aangeschafte tweede woning in [plaats] . De WOZ-waarde van deze woning per 1 januari 2019 bedraagt € 270.000. Deze woning is op 31 januari 2019 verkocht voor een prijs van € 308.000 en is op 9 april 2019 notarieel geleverd.
4. De aanschafprijs van de woning (in 2006) bedroeg € 255.300. Eiser en zijn partner hebben in 2019 en eerdere jaren geen huurinkomsten uit de woning ontvangen.
5. Bij de aanslag IB/PVV 2019 met dagtekening 30 mei 2020 is de grondslag voor de berekening van het te belasten rendement als volgt vastgesteld:
Bank- en spaartegoeden: € 250.473
Onroerende zaken € 270.000
Totale waarde bezittingen € 520.473
Heffingsvrij vermogen partners € 60.720
Grondslag voor berekening voordeel € 459.753
Het aandeel van eiser in de grondslag sparen en beleggen is volgens zijn aangifte € 202.900. Het hierover berekende forfaitair rendement bedraagt € 7.214 waarover € 2.164 belasting is geheven. Het aandeel van eisers partner in de grondslag is € 256.853. Het hierover berekende forfaitair rendement bedraagt € 9.611 waarover € 2.883 belasting is geheven.
6. Bij verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 27 juli 2022 op basis van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022-176296 (Besluit rechtsherstel Box 3) is eisers forfaitair rendement over de grondslag van € 202.900 nader vastgesteld op € 5.944, en is de hierover verschuldigde belasting vastgesteld op € 1.783. Het forfaitair rendement van de partner is nader vastgesteld op € 7.525, en de hierover verschuldigde belasting is vastgesteld op € 2.257.
Geschil
7. In geschil is de hoogte van de in 2019 door eiser verschuldigde belasting over de grondslag sparen en beleggen (box 3).
8. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (het kerstarrest), bepleit eiser dat slechts het werkelijk rendement belast mag worden. In dat verband voert hij aan dat naast de aankoopsom nog voor € 56.855 aan meerwerk is besteed, zodat de kostprijs van de woning € 312.155 bedraagt. In 2019 (over de periode tot 9 april 2019) zijn volgens eiser aan onroerende-zaakbelastingen, waterschapslasten en opstalverzekering € 395 aan kosten gemaakt en bedroegen de verkoopkosten van de makelaar € 3.080. Eiser stelt primair dat de belastingheffing naar het werkelijk rendement dient plaats te vinden, in welk verband eiser een negatief rendement, dan wel nihil rendement, dan wel een rendement van € 599 verdedigt.
Subsidiair stelt eiser dat belastingheffing conform het Besluit rechtsherstel dient plaats te vinden, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot verschuldigdheid van belastingrente (met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673). Eiser bepleit daarnaast een andere verdeling van de grondslag tussen de partner en hemzelf.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag IB/PVV 2019 bij de verminderingsbeschikking reeds is verminderd in overeenstemming met de Wet rechtsherstel box 3 en dat voor verdere vermindering geen aanleiding is, aangezien toepassing van deze wet tot dezelfde uitkomsten leidt als toepassing van het per 1 januari 2023 vervallen Besluit rechtsherstel box 3. Verder stelt verweerder dat de eerst in het tiendagenstuk ingenomen stelling van eiser dat de kostprijs van de woning vanwege meerwerk € 312.155 bedraagt, tardief verklaard dient te worden, en betwist hij de juistheid van de door eiser gestelde bedragen voor meerwerk en gemaakte kosten in 2019 bij gebrek aan wetenschap. De wijziging van de verdeling van de grondslag sparen en beleggen tussen eiser en de partner kan gevolgd worden, aldus verweerder. Of in geval van navordering bij eiser als gevolg hiervan belastingrente in rekening gebracht wordt zal verweerder aan de hand van de wettelijke bepalingen en jurisprudentie nader bezien bij het opleggen van de navorderingsaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
10. In zijn arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
3.5 Het voorgaande overziend oordeelt de Hoge Raad dat, ook met inachtneming van de ruime
(…)
Niettemin ziet de Hoge Raad zich thans genoodzaakt belanghebbende adequate rechtsbescherming te bieden tegen de geconstateerde schending van zijn fundamentele rechten.
(…)
3.6.3 De hiervoor bedoelde rechtsbescherming vergt een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen.”
11. In zijn arrest van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:718 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
12. De Wet rechtsherstel box 3 luidt voor zover hier van belang als volgt:
I |
II |
III |
|
(…) |
|||
2019 |
0,08% |
5,59% |
3,00% |
13. In de memorie van toelichting bij de Wet rechtsherstel Box 3, Kamerstukken II 2022/23, 36203, nr. 3, p. 7-8 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
14. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet rechtsherstel box 3, Kamerstukken II 2023/23, 36203, nr. 6, p. 2-3, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Beoordeling door de rechtbank
15. Op grond van het onder 11. vermelde arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 zal de rechtbank in deze procedure de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad in het kerstarrest alsmede de op grond daarvan door verweerder gegeven verminderingsbeschikking in haar beoordeling betrekken.
16. Eiser heeft ter zitting verklaard geen bezwaren te hebben tegen het forfaitair rendement op spaargelden vastgesteld volgens de Wet rechtsherstel box 3, nu dit forfait resulteert in een rendement van € 200, terwijl het daadwerkelijke rendement € 599 bedraagt. Hij heeft echter grote bezwaren tegen het forfaitair rendement op overige bezittingen nu hiervoor een rendement van 5,59% in aanmerking wordt genomen, terwijl volgens hem het daadwerkelijke rendement in zijn geval negatief is.
17. Verweerder wijst erop dat de wetgever bewust heeft afgezien van een belasting van het werkelijk rendement of het invoeren van een tegenbewijsregeling. Verder stelt verweerder dat nu de Wet rechtsherstel box 3 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2017 in werking is getreden daarmee rechtsherstel geboden is, dat ieder onderzoek naar het daadwerkelijk genoten rendement door eiser, gelet op de wetsgeschiedenis van de Wet rechtsherstel box 3, verder niet relevant is, en dat de aanslag dient te worden vastgesteld conform deze wet.
18. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het kerstarrest van de Hoge Raad het rechtsherstel naar redelijkheid dient plaats te vinden, en dat heffing op basis van het door een belastingplichtige werkelijk behaalde rendement tot de mogelijkheden behoort. Dit is ook door de wetgever onderkend blijkens de hiervoor weergegeven passage van de memorie van toelichting bij de Wet rechtsherstel box 3. De wetgever concludeert daarin dat belastingheffing over het daadwerkelijk behaalde rendement met deze wet zo goed mogelijk wordt benaderd, en dat dit in het bijzonder geldt voor de grote groep belastingplichtigen met (voornamelijk) spaargeld, omdat de spreiding in het rendement op spaargeld beperkt is. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt.
19. Eiser en zijn partner hebben spaargeld en als overige bezitting een tweede woning. De rechtbank is van oordeel dat het bieden van rechtsherstel aan eiser (op grond van artikel 10.6bis, derde lid, van de Wet IB 2001) voor deze laatste categorie bezittingen op basis van een gemiddeld rendement op risicovolle beleggingen, uitgaande van de som van 53% van het langetermijnrendement op onroerende zaken, 33% van het langetermijnrendement op aandelen en 14% van het langetermijnrendement op obligaties (terwijl eiser slechts een niet verhuurde onroerende zaak bezit), heffing op basis van daadwerkelijk rendement onvoldoende benadert indien het daadwerkelijk rendement van eiser en zijn partner op hun vermogen significant van dit forfait afwijkt. In dat geval zou de Wet rechtsherstel box 3 als strijdig met de door artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), in samenhang met artikel 14 van het EVRM, gewaarborgde rechten van eiser, buiten toepassing moeten worden gelaten en kan rechtsherstel worden geboden op basis van het daadwerkelijk door eiser genoten rendement. Dat de wetgever bij de Wet rechtsherstel box 3 bewust heeft afgezien van deze mogelijkheid op grond van gestelde uitvoeringstechnische problemen voor de belastingdienst maakt dit niet anders. Indien de door de wetgever gekozen vorm van rechtsherstel significant afwijkt van het door een belastingplichtige daadwerkelijk genoten rendement kan dit naar het oordeel van de rechtbank de proportionaliteitstoetsing van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet doorstaan.
20. Bij het vaststellen van het daadwerkelijk rendement op onroerend goed geldt op grond van de hiervoor weergegeven gedeelten van de wetsgeschiedenis als uitgangspunt dat het rendement dat in aanmerking moet worden genomen zowel het directe als het indirecte rendement betreft, waaronder niet-gerealiseerde vermogensmutaties. De wetgever heeft ook onderkend dat waardemutaties de belangrijkste component van het rendement op onroerend goed vormen, en dat dit brede rendementsbegrip ook ten grondslag lag aan het box 3 stelsel voor inwerkingtreding van de Wet rechtsherstel box 3. De stelling van eiser dat nu hij de tweede woning niet verhuurt er geen sprake is van een bron van inkomen wordt verworpen. Met de invoering van box 3 in de Wet IB 2001 heeft de wetgever bepaald dat in beginsel alle bezittingen van de belastingplichtige, behalve wettelijke uitzonderingen, bij wijze van fictie worden geacht altijd forfaitair bepaalde inkomsten op te leveren.
21. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van de onderhavige tweede woning op 1 januari 2019 € 270.000 bedroeg en dat deze woning op 31 januari 2019 is verkocht voor € 308.000. Het daadwerkelijke rendement van eiser en zijn partner op deze onroerende zaak in 2019 bedraagt mitsdien € 38.000, en het totaal rendement op hun bezittingen, inclusief het rendement op zijn spaargeld € 38.599. Nu bij de verminderingsbeschikking van 27 juli 2022 het forfaitair rendement van eiser (€ 5.994) en zijn partner (€ 7.256) tezamen ruim onder dit bedrag is vastgesteld is voor verder rechtsherstel geen aanleiding.
22. De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat voor het vaststellen van het daadwerkelijk rendement 2019 voor de tweede woning uitgegaan moet worden van het totaal rendement in de periode 2006 – 2019. Het rendement van box 3 wordt op jaarbasis vastgesteld, en slechts het rendement in 2019 is daarbij relevant. Dit rendement bedraagt zoals hiervoor overwogen € 38.599. Dat in eerdere jaren verliezen zijn geleden, uitgaande van een totale kostprijs van de woning van € 312.155 in 2006 zoals eiser stelt, doet daaraan niet af. Ook het feit dat eiser in 2019 kosten heeft gemaakt voor de woning, door hem gesteld op € 3.475 maakt dit niet anders. Immers, zelfs indien rekening gehouden zou moeten worden met deze kosten is het daadwerkelijke rendement op de tweede woning in 2019 hoger dan het rendement berekend op grond van de Wet rechtsherstel box 3.
23. Zoals ook bevestigd door verweerder kan de door eiser verlangde andere partnerverdeling van de grondslag worden gevolgd, nu de aanslagen IB/PVV 2019 van hemzelf en zijn partner nog niet definitief vaststaan. Eiser heeft verzocht € 388.093 van de grondslag aan hem toe te rekenen. Het hierover berekende forfaitaire rendement ingevolge de Wet rechtsherstel box 3 bedraagt € 11.371, en de hierover verschuldigde belasting € 3.411.
24. Nu deze belasting meer bedraagt dan de ingevolge de aanslag IB/PVV 2019 verschuldigde belasting (€ 2.164) zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. A.A. Fase en mr. M.W. Koenis leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.