Bekendmaking belastingaanslagen aan ontbonden rechtspersoon
Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(12)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(2)
- Recent(5)
- Kennisgroepstandpunt(2)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(1)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) is opgericht op 23 januari 2015 en exploiteerde een administratie- en belastingadvieskantoor. Aan X is een navorderingsaanslag vpb 2015 opgelegd en een naheffingsaanslag omzetbelasting 2015-2017.
In deze procedure is niet (meer) in geschil dat X ten tijde van het vaststellen van de belastingaanslagen reeds was opgehouden te bestaan.
In hoger beroep wordt tevergeefs betoogd dat de belastingaanslagen moeten worden vernietigd, omdat zij zijn vastgesteld op naam van een niet meer bestaande rechtspersoon.
De navorderingsaanslag vpb en naheffingsaanslag OB zijn gedagtekend binnen de termijnen als bedoeld in artikel 16, lid 3, resp. artikel 20, lid 3, AWR. De beide belastingaanslagen zijn volgens Hof Arnhem-Leeuwarden echter nog niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, terwijl deze termijnen inmiddels (ruimschoots) zijn verstreken.
Het voegt niets toe om de belastingaanslagen alsnog op de voorgeschreven wijze bekend te maken (hetzij alsnog op de in artikel 8, lid 2, IW 1990 beschreven wijze, hetzij door toezending aan X zelf na heropening van de vereffening), enkel om het ontbreken van de bevoegdheid tot navordering en naheffing formeel – na daadwerkelijke bekendmaking – vast te kunnen stellen. Daarmee is geen redelijk belang gediend. Gelet hierop vernietigt het Hof de aanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente.
De stelling over opname in de FSV behoeft dan geen behandeling meer.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van “ [belanghebbende] B.V.” te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2022, nummers AWB20/1331 en AWB 20/1332, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 24 augustus 2019 is ten aanzien van belanghebbende over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 67.496. Bij beschikkingen is € 1.747 aan belastingrente berekend en is een vergrijpboete van € 1.687 opgelegd.
1.2. Met dagtekening 29 augustus 2019 is ten aanzien van belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (OB) vastgesteld ten bedrage van € 15.169. Bij beschikkingen is € 1.733 aan belastingrente berekend en is een vergrijpboete van € 3.792 opgelegd.
1.3. Tegen deze belastingaanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente en vergrijpboeten is bezwaar gemaakt.
1.4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5. Tegen die uitspraken van de Inspecteur is beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.6. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2022, nummer AWB 20/1331, het beroep inzake de navorderingsaanslag Vpb en de bijbehorende beschikking inzake de belastingrente ongegrond verklaard en gegrond wat betreft de vergrijpboete. De daarop betrekking hebbende uitspraak van de Inspecteur en de vergrijpboete zijn vernietigd.
1.7. De Rechtbank heeft bij uitspraak van eveneens 28 juni 2022, nummer AWB 20/1332, het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag OB verminderd tot € 4.552, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd.
1.8. Op naam van belanghebbende is tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Vanwege de samenhang zijn de onderhavige zaken gezamenlijk behandeld met de zaken met de nummers 22/1744 tot en met 22/1751, 22/1742 en 22/1743. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] . De heer [naam1] heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Verder heeft hij een brief over discriminatie overgelegd, alsmede twee brieven van de Belastingdienst over de registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en verzoeken om proceskostenvergoeding. Nadat ter zitting het geschilpunt over project 1043/FSV was behandeld, heeft de heer [naam1] de zittingzaal verlaten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.10. Na sluiting van het onderzoek is op 26 juni 2024, zoals ter zitting reeds aangekondigd, een nader stuk van de Inspecteur ingekomen over de bekendmaking van de belastingaanslagen. Het Hof heeft in de inhoud van dat stuk geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en slaat daarop verder geen acht. Een afschrift van dat stuk is aan deze uitspraak gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is opgericht op 23 januari 2015 en exploiteerde een administratie- en belastingadvieskantoor. Belanghebbende was statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en had [adres] , te [vestigingsplaats] als bezoek- en postadres. Dit betreft het (toenmalige) woonadres van mevrouw [naam6] , de ex-partner van de heer [naam1] . Mevrouw [naam6] was bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende.
2.2. Bij besluit van 1 november 2018 is belanghebbende ontbonden. Blijkens gegevens uit het handelsregister is belanghebbende per diezelfde datum, wegens het ontbreken van baten, als rechtspersoon opgehouden te bestaan (turboliquidatie). Als bewaarder van de boeken en bescheiden is aangewezen de heer [naam1] , waarbij [adres] , te [vestigingsplaats] als adres is opgegeven. Op 5 april 2019 is belanghebbende uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.3. Op 13 juni 2018 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangifte Vpb voor het jaar 2015 en de aangiften OB en loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. Het boekenonderzoek bij belanghebbende is op 13 maart 2019 aangevangen. Wat betreft de OB zijn ook de tijdvakken 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2017 in het onderzoek betrokken. Het rapport van het boekenonderzoek (hierna: het controlerapport) is op 9 juli 2019 uitgebracht. Het controlerapport bevat verschillende correcties ter zake van de Vpb en de OB, die resulteren in een navordering c.q. naheffing van belasting. Zowel voor de Vpb als de OB zijn tevens vergrijpboetes aangekondigd.
2.4. Op 5 augustus 2019 heeft de heer [naam1] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op het controlerapport te reageren.
2.5. Overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport heeft de Inspecteur met dagtekening 24 augustus 2019 respectievelijk 28 augustus 2019 op naam van belanghebbende de in 1.1. en 1.2. bedoelde belastingaanslagen vastgesteld, in beide gevallen met belastingrente en vergrijpboete. De opgemaakte aanslagbiljetten zijn verstuurd naar het adres [adres] , te [vestigingsplaats] .
2.6. Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag Vpb en de beschikkingen inzake de belastingrente en de vergrijpboete is op 27 augustus 2019 ontvangen. Het bezwaarschrift is door de heer [naam1] ondertekend.
2.7. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB en de beschikkingen inzake de belastingrente en de vergrijpboete is op 3 september 2019 ontvangen. Ook dit bezwaarschrift is door de heer [naam1] ondertekend.
2.8. Bij uitspraken op bezwaar van 23 januari 2020 (Vpb) en 11 februari 2020 (OB) heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
2.9. Op naam van belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. De beroepschriften zijn ingediend door de heer [naam1] . Bij de beroepschriften is een machtiging gevoegd waarin mevrouw [naam6] , als eigenaar van belanghebbende, de heer [naam1] machtigt om haar belangen in beroep te behartigen.
2.10. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2022, nummer AWB 20/1331, het beroep inzake de navorderingsaanslag Vpb en de bijbehorende beschikking inzake de belastingrente ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij in de FSV is opgenomen, en is er geen reden om de navorderingsaanslag Vpb om die reden te vernietigen. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur verder aan de hand van de bevindingen in het controlerapport aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast daarom worden omgekeerd en verzwaard, kunnen de aangebrachte correcties de redelijkheidstoets doorstaan en heeft belanghebbende niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag Vpb onjuist is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel, voor wat betreft de toepassing van het kasstelsel, heeft de Rechtbank niet gehonoreerd. De beschikking inzake de belastingrente heeft de Rechtbank in stand gelaten. Het beroep inzake de vergrijpboete heeft de Rechtbank gegrond verklaard. Volgens de Rechtbank moet de vergrijpboete worden vernietigd, omdat belanghebbende ten tijde van de kennisgeving (9 juli 2019) niet meer bestond.
2.11. De Rechtbank heeft bij uitspraak van eveneens 28 juni 2022, nummer AWB 20/1332, het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag OB verminderd tot € 4.552, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij in de FSV is opgenomen, en is er geen reden is om de naheffingsaanslag OB om die reden te vernietigen. Volgens de Rechtbank mocht belanghebbende niet het kasstelsel toepassen, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 26 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 26 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt voldaan. Het in dat kader gedane beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de Rechtbank niet gehonoreerd. Wel heeft de Rechtbank aanleiding gezien de naheffingsaanslag OB te verminderen, vanwege de voorbelasting op de autokosten (2015: € 994) en correcties die zonder nader onderzoek (en daarmee onzorgvuldig) zijn doorgevoerd (2016 en 2017: € 6.508 en € 3.115). De beschikking inzake de belastingrente heeft de Rechtbank dienovereenkomstig verminderd. Volgens de Rechtbank moet de vergrijpboete worden vernietigd, omdat belanghebbende ten tijde van de kennisgeving (9 juli 2019) niet meer bestond.
2.12. Op naam van belanghebbende is tegen die uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn ingediend door de heer [naam1] . Bij de beroepschriften is een machtiging gevoegd waarin mevrouw [naam6] de heer [naam1] machtigt om haar belangen in hoger beroep te behartigen. In de machtiging is vermeld dat de procedures bekend zijn onder naam van belanghebbende, waarvan mevrouw [naam6] directeur-groot aandeelhouder (dga) was.
3. Geschil
In geschil zijn de navorderingsaanslag Vpb, de naheffingsaanslag OB en de beschikkingen inzake de belastingrente.
4. Beoordeling van het geschil
Belastingaanslagen ten name van niet meer bestaande rechtspersoon
4.1. In hoger beroep wordt betoogd dat de belastingaanslagen moeten worden vernietigd, omdat zij zijn vastgesteld op naam van een niet meer bestaande rechtspersoon.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ten tijde van het vaststellen van de belastingaanslagen reeds was opgehouden te bestaan. Het Hof zal partijen hierin volgen, aangezien dit overeenstemt met de gegevens zoals die in het handelsregister ten aanzien van belanghebbende zijn vermeld (zie 2.2). Hieruit volgt dat belanghebbende per 1 november 2018 niet meer bestaat. Het Hof heeft geen aanleiding om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen.
4.3. Het vaststellen van een belastingaanslag ten name van een niet meer bestaande rechtspersoon is in wezen niets anders dan het constateren dat op die rechtspersoon in het desbetreffende jaar c.q. de desbetreffende tijdvakken een belastingschuld heeft gerust (HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.1). Niet kan worden gezegd dat het door middel van een belastingaanslag nader vaststellen van hetgeen de ontbonden vennootschap over een jaar c.q. tijdvakken dat zij belastingplichtig was, verschuldigd is geworden, zinloos is omdat er geen schuldenaar meer is tot wie de vaststelling zich richt. Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser opkomt, kan de vereffening op verzoek van die schuldeiser door de rechtbank worden heropend (artikel 2:23c, lid 1, BW), in welk geval de rechtspersoon - ter afwikkeling van die heropende vereffening - herleeft en dat - indien het gaat om een belastingschuld - de fiscus dan een aanslag zal dienen over te leggen welke aangeeft dat de rechtspersoon nog een bedrag aan belasting verschuldigd is (HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.2). In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
Bekendmaking belastingaanslagen
4.4. Het bestaanseinde van belanghebbende in combinatie met het feit dat de vereffening tot op heden niet is heropend, roept de vraag op of de belastingaanslagen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
4.5. Ingevolge artikel 8 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) maakt de ontvanger een belastingaanslag bekend door verzending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet (lid 1). In afwijking hiervan kan de ontvanger een belastingaanslag ten name van een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan of waarvan vermoed wordt dat deze is opgehouden te bestaan bekendmaken door verzending of uitreiking van het aanslagbiljet aan het parket van een ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin de laatst bekende vestigingsplaats van de belastingschuldige is gelegen of aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag (lid 2). Indien de belastingaanslag op deze wijze is bekendgemaakt worden zo spoedig mogelijk de volgende gegevens ter publicatie aan de Staatscourant verzonden of uitgereikt: de naam van de belastingschuldige, de soort belastingaanslag, de belastingsoort, het belastingjaar en de dagtekening van het aanslagbiljet (lid 3). Een kopie van het aanslagbiljet wordt verzonden of uitgereikt aan de laatste bestuurders, aandeelhouders en vereffenaars van de belastingschuldige, voor zover die redelijkerwijs bij de ontvanger bekend kunnen zijn (lid 4).
4.6. Wanneer de aanslag is bekendgemaakt op de in artikel 8, lid 2, van de IW beschreven wijze, kan bezwaar en (hoger) beroep worden ingesteld door de laatste bestuurder, aandeelhouder of vereffenaar (artikel 26a, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR).
4.7. In dit geval zijn de belastingaanslagen niet met toepassing van artikel 8, lid 2, van de IW bekendgemaakt. Volstaan is met de verzending van de aanslagbiljetten aan het laatst bekende adres van belanghebbende ( [adres] , te [vestigingsplaats] ), dat tevens het (woon)adres is van de laatste bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende (mevrouw [naam6] ). Het is ook het adres van de bewaarder van de boeken en de bescheiden van belanghebbende (eveneens de heer [naam1] ). Vaststaat dat de belastingaanslagen mevrouw [naam6] en de heer [naam1] op dat adres hebben bereikt. Tegen beide belastingaanslagen is immers tijdig bezwaar gemaakt.
4.8. Indien - zoals hier het geval - de belastingaanslagen niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt, is aan de strekking van de regels over bekendmaking van besluiten niettemin voldaan indien de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger het aanslagbiljet of een afschrift daarvan ontvangt (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.5).
4.9. Belanghebbende kan de aanslagbiljetten niet hebben ontvangen, aangezien zij per 1 november 2018 is opgehouden te bestaan (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:542, r.o. 4.2.8). Het bestaanseinde brengt mee dat vanaf dat moment ook geen vertegenwoordigend orgaan, zoals een bestuur of een vereffenaar, is aan te wijzen die de aanslagbiljetten in ontvangst kon nemen. Bij ontbinding is de heer [naam1] als bewaarder van de boeken en bescheiden aangewezen (artikel 2:24 BW). Uit dien hoofde heeft hij echter geen vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het moet er daarom voor worden gehouden dat aanslagbiljetten die de ontvanger heeft verzonden evenmin door een (wettelijk) vertegenwoordiger zijn ontvangen.
4.10. Gelet hierop komt het Hof tot het oordeel dat de door de Inspecteur vastgestelde belastingaanslagen tot op heden niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt en evenmin aan de strekking van de regels over bekendmaking is voldaan.
Namens wie wordt geprocedeerd?
4.11. Het voorgaande roept de vraag op namens wie de bezwaar- en (hoger)beroepsprocedure wordt gevoerd.
4.12. Op basis van de inhoud van de bezwaar- en (hoger)beroepschriften, alsmede de daarbij overgelegde machtigingen, houdt het Hof het ervoor dat de heer [naam1] , namens mevrouw [naam6] , als voormalig bestuurder en enig aandeelhouder, en namens zichzelf, als betrokkene bij de afwikkeling van de ontbinding van belanghebbende, op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen de belastingaanslagen en beschikkingen is opgekomen. Naar het oordeel van het Hof dient niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en (hoger) beroep dan met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven (HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.3).
Gevolgen niet-bekendmaking belastingaanslagen
4.13. Het Hof begrijpt het betoog van belanghebbende dat geen belastingaanslagen kunnen worden opgelegd aan belanghebbende zo, dat zij ook de tijdigheid van de belastingaanslagen ter discussie stelt.
4.14. Ingevolge artikel 16, lid 3, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd.
4.15. Ingevolge artikel 20, lid 3, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
4.16. Artikel 5 van de AWR bepaalt dat de dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de aanslag. Deze regel lijdt uitzondering indien de aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Voor de toepassing van artikel 5 in verbinding met artikel 16, lid 3, en artikel 20 lid 3, van de AWR komt de datum van bekendmaking dan in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet. Het gevolg hiervan is dat de aanslag niet is vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn, indien het aanslagbiljet weliswaar voor het verstrijken van die termijn is gedagtekend, maar de aanslag niet binnen die termijn op de voorgeschreven wijze is bekend is gemaakt (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930, r.o. 3.3.2).
4.17. De navorderingsaanslag Vpb en naheffingsaanslag OB zijn gedagtekend binnen de termijnen als bedoeld in artikel 16, lid 3, respectievelijk 20, lid 3, van de AWR. De beide belastingaanslagen zijn echter nog niet bekendgemaakt, terwijl deze termijnen inmiddels (ruimschoots) zijn verstreken. Het voegt niets toe om de belastingaanslagen alsnog op de voorgeschreven wijze bekend te maken (hetzij alsnog op de in artikel 8, lid 2, van de IW beschreven wijze, hetzij door toezending aan belanghebbende zelf na heropening van de vereffening), enkel om het ontbreken van de bevoegdheid tot navordering en naheffing formeel - na daadwerkelijke bekendmaking - vast te kunnen stellen. Daarmee is geen redelijk belang gediend. Gelet hierop zal het Hof de belastingaanslagen en beschikkingen inzake de belastingrente vernietigen.
4.18. Het betoog van belanghebbende dat de controle bij belanghebbende onrechtmatig is, omdat - kort gezegd - deze is voortgevloeid uit de opname van mevrouw [naam6] en de heer [naam1] in de FSV, behoeft in het licht hiervan verder geen behandeling. Dat betoog strekt tot vernietiging van de belastingaanslagen en de beschikkingen inzake de belastingrente. Het Hof komt op andere gronden tot eenzelfde conclusie.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Vanwege betalingsonmacht is vrijstelling van griffierecht verleend. Voor een vergoeding van griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.
Niet gebleken is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Ook overigens is niet gebleken van op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraken van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
- vernietigt de navorderingsaanslag Vpb, alsmede de daarop betrekking hebbende beschikkingen inzake de belastingrente en e vergrijpboete,
- vernietigt de naheffingsaanslag OB, alsmede de daarop betrekking hebbende beschikkingen inzake de belastingrente en de vergrijpboete.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Metadata
Invordering