Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is eigenaar en bewoner van een landgoed waartoe ook een in het monumentenregister ingeschreven park behoort, waaraan elk jaar betaalde (gemiddeld € 66.098 per jaar) en onbetaalde onderhoudswerkzaamheden worden verricht. X heeft in 2008, 2009, 2010 en 2012 met het oog daarop monumentenaftrek (artikel 6.31 Wet IB 2001) gevraagd en verkregen, zij het dat de Inspecteur de aftrek heeft verminderd met een ‘drempel’ van € 10.000 per jaar voor niet-aftrekbare huurderslasten. X acht een huurderslastendrempel onjuist.

In geschil is de omvang van de niet-aftrekbare ‘huurderslasten’ in de litigieuze vier jaren. Huurderslasten zijn de kosten die ‘in huurderverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen,’ aldus het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 1988 (25.613, ECLI:NL:HR:1988:ZC3909). Zij verminderen het ex artikel 6.31 Wet IB 2001 aftrekbare bedrag aan uitgaven voor monumentenpanden.

In geschil is (i) hoe huurderslasten moeten worden bepaald in het geval van een monumentaal park en (ii) in hoeverre zij worden verminderd door toerekening ervan aan werkzaamheden van onbetaalde vrijwilligers die mede het park onderhouden.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat voor de huurderslasten aansluiting moet worden gezocht bij de onderhoudskosten van een vergelijkbare tuin die niet beschikt over monumentale elementen. Een bedrag van € 10.000 als normaal onderhoud in verband met het gebruik en het genot van het park acht het Hof – in goede justitie – niet te hoog.

Het Hof acht aannemelijk dat de onbetaalde werkzaamheden deels hebben gezien op normaal onderhoud, zodat met het verrichten van deze onbetaalde werkzaamheden de omvang van de kosten van het normale onderhoud, en daarmee de drempel, wordt verkleind. De mate waarin dit is geschied is echter niet rekenkundig vast te stellen. Het Hof heeft de in de onderhavige jaren toe te passen huurderslastendrempel daarom in goede justitie met € 500 verlaagd tot een bedrag van € 9.500.

Tegen deze uitspraak heeft X cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Wattel dient de Hoge Raad dit ongegrond te verklaren. Behalve op het punt van de bewijslastverdeling (als X aannemelijk heeft gemaakt dat alle opgevoerde kosten op hem drukken, moet dan de Inspecteur aanwezigheid en omvang van huurderslasten aannemelijk maken of moet X, als de Inspecteur stelt dat er huurderslasten zijn en daarbij een bedrag roept, aannemelijk maken dat (nagenoeg) geen sprake is van eigen gebruik en genot?), dat tot een andere uitkomst, namelijk vernietiging en verwijzing zou kunnen leiden, meent de A-G dat zulks op basis van artikel 81 Wet RO zou kunnen.

De babylonische € 10.000

De rode draad van deze zaak vormt de vraag of de huurderslasten op € 10.000 moeten worden gesteld, hetgeen de Inspecteur stelt. De door de Inspecteur en Belastingdienst Bureau Monumentenpanden (hierna: BBM) aangehaalde € 10.000 uit de uitspraak van Hof Amsterdam van 4 juli 2003 heeft tot verwarring geleid. Uit de Hofuitspraak in de onderhavige zaak lijkt het erop dat in een niet gepubliceerd memo Tuinkosten van het BBM dit bedrag tot een vaste drempel is verheven. Dat dit logischerwijze te kort door de bocht is en elke historische tuin afzonderlijk dient te worden bekeken, is ook door de twee feitenrechters in onderhavige zaak bevestigd. Toevalligerwijze komt het Hof in de onderhavige zaak ook tot een geschatte huurderslast van € 10.000, zij het nog te verminderen met € 500 toerekening van vrijwilligerswerkzaamheden. Belanghebbende lijkt daardoor in cassatie nog in de veronderstelling dat het Hof de huurderslast geschat heeft op basis van de € 10.000 uit de Hofuitspraak uit 2003.

Maatstaf van aftrek

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2008-2010 en 2012
Instantie
A-G
Datum instantie
24 februari 2019
Rolnummer
18/03318
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:174
Auteur(s)
Samuel Griessen
Greenfeld belastingadviseurs & rentmeesters
NLF-nummer
NLF 2019/0781
Aflevering
4 april 2019
Judoreg
NFB2383
bwbr0011353&artikel=6.31

Naar de bovenkant van de pagina