Direct naar content gaan

Samenvatting

Een fiscale eenheid stichting (hierna: de stichting) is een zogeheten regionaal opleidingscentrum. Zij verzorgt middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in diverse schoolgebouwen. In al deze schoolgebouwen bevindt zich een kantine waar de stichting tegen betaling spijzen en dranken verstrekt. De kantines worden daarnaast onder meer gebruikt als overblijfruimte en als ruimte voor examens en schoolfeesten. De stichting betrekt goederen en diensten die ‘gemengd’ worden gebruikt, dat wil zeggen zowel voor het onderwijs als voor overige handelingen, waaronder de levering van spijzen en dranken. De onderwerpelijke procedure betreft de vraag in hoeverre de voor die goederen en diensten aan de stichting in rekening gebrachte omzetbelasting moet worden toegerekend aan de aan omzetbelasting onderworpen prestaties, in het bijzonder aan de levering van spijzen en dranken.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat op de fiscale eenheid de last rust te bewijzen dat aan haar een hogere teruggaaf toekomt dan door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar is verleend.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de onderwerpelijke omzetbelasting moet worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op niet-economische activiteiten (het verstrekken van middelbaar beroepsonderwijs) en in een gedeelte dat betrekking heeft op de overige activiteiten. Voor deze splitsing, waarvoor in de nationale omzetbelastingwetgeving geen regels zijn gesteld, is een berekening naar rato van de opbrengsten het meest geëigend. Op deze wijze is, aldus het Hof, uitgaande van de verhouding tussen de rijkssubsidies voor het middelbaar beroepsonderwijs enerzijds en de opbrengsten van economische activiteiten anderzijds een bedrag van 29.832 euro toe te rekenen aan de (vrijgestelde en belaste) economische activiteiten van de stichting. Dit laatste gedeelte moet aan de hand van de daarvoor gestelde regels in artikel 11 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 worden verdeeld in een aftrekbaar gedeelte en een niet-aftrekbaar gedeelte. Aangezien het werkelijk gebruik van de goederen en diensten voor belaste respectievelijk vrijgestelde prestaties niet aan de hand van objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens is te bepalen, moet de splitsing volgens het Hof geschieden met toepassing van de pro rata-methode. Met toepassing van deze methode heeft het Hof het voor aftrek in aanmerking komende bedrag berekend op 2.924 euro, met dien verstande dat de inspecteur het door hem in de procedure voor de Rechtbank toegezegde hogere bedrag (4.393 euro) moet teruggeven.
De stichting heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad acht de oordelen van het Hof echter juist en verklaart het cassatieberoep ongegrond. Het incidentele cassatieberoep van de Minster van Financiën behoeft geen behandeling omdat dit beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen en dit geval zich niet voordoet.
Anders A-G Van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
15 juni 2012
Rolnummer
10/01746
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU1929
ECLI:NL:PHR:2012:BU1929
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=15&lid=6,bwbr0002629&artikel=16,bwbr0002634&artikel=11&lid=1,bwbr0002634&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina