Wijziging van het besluit van 17 december 2021, 2021-236684 (Stcrt. 2022, 690)
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek Besluit van 27 januari 2025, nr. 2025-3211
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit wijzigt het besluit van 17 december 2021, nr. 2021-236684 ( Stcrt. 2022, 690 ). In onderdeel 3.1. over de stakingslijfrente wordt voorbeeld B.3 – kort gezegd – voor 100% als reëel geval aangemerkt (artikel I, onder B). Onderdeel 3.2. over overdracht van de stakingslijfrente en de andere-verzekeraarsanctie wordt uitgebreid met onderdeel 3.2.1.1, waarin ik melding maak van een afsplitsing waarbij de hardheidsclausule is toegepast (artikel I, onder C). Tot slot wordt naar aanleiding van de toepassing van de hardheidsclausule in onderdeel 3.2.2. een verruiming opgenomen van de goedkeuring voor de situatie waarin bij een juridische fusie de verdwijnende rechtspersoon geen onderneming drijft, maar de verkrijgende rechtspersoon wel. Als onderneming geldt daarbij voortaan ook – kort gezegd – een middellijk gedreven onderneming (artikel I, onderdeel D).
ARTIKEL I
Het besluit van 17 december 2021, 2021-236684 (Stcrt. 2022, 690) wordt als volgt gewijzigd:
A Aan onderdeel 1 wordt een alinea toegevoegd, luidende:
Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 27 januari 2025, nr. 2025-3211, (Stcrt. 2025, 4155). De wijzigingen betroffen het volgende. In onderdeel 3.1. over de stakingslijfrente werd voorbeeld B.3 – kort gezegd – voor 100% als reëel geval aangemerkt. Onderdeel 3.2. over overdracht van de stakingslijfrente en de andere-verzekeraarsanctie werd uitgebreid met onderdeel 3.2.1.1., waarin ik melding maak van een afsplitsing waarbij de hardheidsclausule is toegepast. Tot slot werd in onderdeel 3.2.2. een verruiming opgenomen van de goedkeuring voor de situatie waarin bij een juridische fusie de verdwijnende rechtspersoon geen onderneming drijft, maar de verkrijgende rechtspersoon wel. Als onderneming geldt daarbij voortaan ook – kort gezegd – een middellijk gedreven onderneming.
B In onderdeel 3.1. komt voorbeeld B.3 te luiden:
Voorbeeld B.3
Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een eigen nieuw opgerichte of bestaande bv, tegen (onder meer) een lijfrente. De bv (de verzekeraar-overnemer) draagt, volgens een vooropgezet plan, de verkregen onderneming – zonder lijfrente – direct over aan een nieuw opgerichte of bestaande dochtermaatschappij waarin zij 50% van de (gewone) aandelen bezit; de resterende 50% is in handen van een derde. Deze dooroverdracht vindt plaats op zakelijke basis. Deze situatie kwalificeert geheel als een reëel geval, gezien het feit dat deze situatie materieel kan worden gelijkgesteld met de toetreding tot een samenwerkingsverband en gezien het met betrekking tot een dergelijke toetreding hierboven onder A geformuleerde beleid.
N.B. Het uitreiken van andere dan gewone aandelen is toegestaan. Dit leidt niet tot een beperking van de premieaftrek zolang de verzekeraar-overnemer de gerechtigdheid tot het vermogen en de winst blijft behouden.
C Aan onderdeel 3.2.1. wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
3.2.1.1. Afsplitsing en hardheidsclausule
Het feit dat ik strikt vasthoud aan het wettelijke vereiste voor ontheffing van de zogenoemde andere-verzekeraarsanctie laat ongewijzigd dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die afwijking van dit vereiste via de hardheidsclausule rechtvaardigen.
Een dergelijke situatie deed zich voor bij een fiscaal gefaciliteerde herstructurering in het kader van een bedrijfsopvolging, waarbij abusievelijk een verkeerde route werd gekozen waardoor de andere-verzekeraarsanctie van toepassing werd. Indien een alternatieve route was gevolgd zou hetzelfde eindresultaat zijn bereikt zonder dat de sanctie in werking was getreden. Na ontdekking van dit abuis is de lijfrenteverplichting afgestort bij een professionele verzekeraar.
Het geheel van deze omstandigheden achtte ik zodanig dat via de hardheidsclausule afwijking van het wettelijke vereiste voor ontheffing gerechtvaardigd is en daarom heb ik goedgekeurd dat de andere-verzekeraarsanctie in deze situatie achterwege kon blijven.
D Onderdeel 3.2.2. komt te luiden:
3.2.2. Juridische fusie
Bij overgang van de lijfrenteverplichting in het kader van een juridische fusie is, analoog aan de situatie bij splitsing, in beginsel de andere-verzekeraarsanctie van toepassing. Juridische fusies waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 3.2. vallen onder de werking van dat onderdeel.
Uitbreiding toestemming aan de inspecteur voor bepaalde verzoeken
Aanvullende goedkeuring acht ik passend als de verdwijnende rechtspersoon geen onderneming drijft in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001, maar de verkrijgende rechtspersoon wel een dergelijke onderneming drijft of een aandelenbezit heeft van ten minste 50% in een vennootschap die een onderneming drijft in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001. Dit aandelenbezit moet ten minste 50% van de statutaire stemrechten in de vennootschap vertegenwoordigen en in alle gevallen recht geven op ten minste 50% van de winst en ten minste 50% van het vermogen van die vennootschap. Deze aanvullende goedkeuring acht ik passend vanwege het bijzondere karakter van een juridische fusie en de omstandigheid dat bij een juridische fusie men veelal de keuze heeft om de bv met de lijfrenteverplichting(en) te laten optreden als hetzij de verkrijgende rechtspersoon, hetzij de verdwijnende rechtspersoon.
Ik verleen de inspecteur toestemming ook in dergelijke situaties ontheffing van de andere-verzekeraarsanctie te verlenen, onder (overeenkomstige) toepassing van de in onderdeel 3.2. vermelde voorwaarden.
Niet onder de toestemming aan de inspecteur vallende verzoeken
Verzoeken waarbij niet wordt voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden worden door de inspecteur, met een toelichting op de reden voor doorzending, ter behandeling doorgestuurd naar Belastingdienst / Corporate Dienst Directie Vaktechniek, Brieven en beleidsbesluiten / VPB-winst, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag. Net als bij de juridische splitsing (zie onderdeel 3.2.1) zullen in dit geval de voorwaarden (mede) zijn gericht op een bestendige band dan wel het tot stand brengen van een band tussen de lijfrenteverplichting(en) en de onderneming(en) in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 27 januari 2025
De Staatssecretaris van Financiën
namens deze,
H.G. Roodbeen
Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken