Samenvatting
Het Letse bedrijf Delve 2 heeft douaneaangiften ingediend voor de invoer van ijzeren of stalen sluitringen uit China, zonder vermelding van de fabrikant op de facturen. Hierdoor werd een antidumpingrecht van 86,5% toegepast. Delve 2 verzocht om verlaging van dit tarief naar 39,6% door achteraf aangepaste facturen te overleggen, waarin Jiashan Xiaohai Metal Products Factory als producent werd vermeld.
De Letse belastingdienst weigerde dit verzoek vanwege onjuiste informatie en een gebrek aan bewijs over de werkelijke producent. Een tweede verzoek, met formeel correcte facturen, werd opnieuw afgewezen omdat overtuigend bewijs van productie ontbrak. Delve 2 vraagt nu om correctie van de aangiften, terugbetaling en verrekening van toekomstige rechten.
Artikel 1, lid 3, Uitvoeringsverordening 2022/191 stelt dat een individueel antidumpingrecht alleen kan worden toegepast op basis van een geldige factuur met een specifieke verklaring. De verordening geeft echter geen exact moment aan waarop deze factuur moet worden overlegd. De kernvraag is of een factuur die pas na de douaneaangifte wordt opgesteld, voldoende is voor de toepassing van een lager antidumpingrecht. De Administratīvā rajona tiesa (bestuursrechter in eerste aanleg, Letland) heeft het HvJ in dit verband verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of artikel 1, lid 3, Verordening 2022/191, gelezen in samenhang met overweging 607 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de overlegging van een geldige factuur mogelijkerwijs op zichzelf niet kan dienen als grondslag voor de toepassing van een individueel recht.