Aanslag leges ten onrechte opgelegd aan ‘verkeerde’ rechtspersoon
Rechtbank Limburg, 19 december 2024
Samenvatting
Bij besluit met dagtekening 7 juli 2023 heeft de Heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht aan X (bv; belanghebbende) voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot herziening van een deel van het bestemmingsplan ‘Maastricht West’ een aanslag leges opgelegd van € 8.669,70.
Bij Rechtbank Limburg stelt X dat de aanvraag niet door haar is gedaan, maar door A (bv). De aanslag is daarom ten onrechte aan haar opgelegd, aldus X ter zitting.
De Rechtbank stelt X in het gelijk. Zij oordeelt dat A de legesschuldige is. Verder kan er naar het oordeel van de Rechtbank geen misverstand bestaan met betrekking tot de vraag voor wie de aanslag bestemd is, namelijk X. Zeker kan worden gezegd dat X en A gelieerd zijn, maar de verordening kent geen bepaling waarin meerdere rechtspersonen als één legesschuldige (een zogenoemde fiscale eenheid) worden gezien. De Rechtbank komt tot de conclusie dat, omdat de aanslag op naam van A had moeten worden opgelegd, de aanslag moet worden vernietigd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2016 (15/02070, ECLI:NL:HR:2016:1903, NLF 2016/0011, met noot van Ramautarsing) kan voorts worden afgeleid dat er geen sprake is van een betalingsverplichting voor de legesschuldige (A), aldus de Rechtbank.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen
eiseres, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: naam 2] )
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit met dagtekening 7 juli 2023 heeft verweerder aan eiseres voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot herziening van een deel van het bestemmingsplan ‘Maastricht West’ (hierna: de aanvraag) een aanslag leges opgelegd van € 8.669,70 (hierna: de aanslag).
Bij besluit van 22 augustus 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 29 januari 2024 een bericht aan eiseres gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam 1] en mr. M.C. van Doornik.
Overwegingen
1. Eiseres heeft zich ter zitting onder meer op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet door haar is gedaan, maar door [naam bv] (hierna: [naam bv] ). De aanslag is daarom ten onrechte aan haar opgelegd, aldus eiseres ter zitting.
2. Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3. De aanslag is opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van leges fysieke diensten Maastricht 2023 (hierna: de verordening). Uit artikel 2 van de verordening blijkt dat leges worden geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4. Ingevolge de artikelen 2.8.1 en 2.8.1.1 van de bij de verordening behorende Tarieventabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening € 8.669,70.
5. Vast staat dat op 5 juni 2023 door [naam bv] een verzoek is ingediend tot herziening van een deel van het bestemmingsplan ‘Maastricht West’. Hierbij is [naam 2] van Retailplan B.V. als gemachtigde (hierna: de gemachtigde) opgetreden.
6. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht heeft bij brief van 3 juli 2023 aan de gemachtigde geschreven:
7. De aanslag is met dagtekening 7 juli 2023 aan eiseres opgelegd.
8. De gemachtigde heeft bij brief van 10 augustus 2023 namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
9. In het bestreden besluit (van 22 augustus 2023), gericht aan de gemachtigde, wordt het bezwaar ongegrond verklaard. Hierin is onder meer vermeld:
10. De gemachtigde heeft bij brief van 19 september 2023 namens eiseres beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
11. Bij besluit van 26 september 2023 heeft de raad van de gemeente Maastricht de aanvraag afgewezen.
12. Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van eiseres van 10 oktober 2023 blijkt dat [naam bv] vanaf 3 januari 1994 enig aandeelhouder van eiseres is, dat beide vennootschappen op hetzelfde adres zijn gevestigd en dat [naam bestuurder] bestuurder is. De gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat de aandelen in beide vennootschappen worden gehouden door een stichting, waar de broers [familienaam] betrokken bij zijn. De ene broer is bestuurder van eiseres en de andere broer is bestuurder van [naam bv] , aldus de gemachtigde ter zitting.
13. Alhoewel in het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1903 (hierna: het arrest), geen sprake is van de heffing van leges, gaat de rechtbank bij de beoordeling van de tenaamstelling van de aanslag wel uit van het arrest. In het arrest wordt door de Hoge Raad geoordeeld:
14. Gelet op het arrest overweegt de rechtbank het volgende. Uit de hiervoor vermelde overwegingen 5 en 6 concludeert de rechtbank dat [naam bv] de leges is verschuldigd, met andere woorden de legesschuldige is. Verder kan er naar het oordeel van de rechtbank geen misverstand bestaan met betrekking tot de vraag voor wie de aanslag bestemd is, namelijk eiseres. Zeker kan worden gezegd dat eiseres en [naam bv] gelieerd zijn, maar de verordening kent geen bepaling waarin meerdere rechtspersonen als één legesschuldige (een zogenoemde fiscale eenheid) worden gezien. Uit de stukken van het geding en de behandeling ter zitting kan de rechtbank afleiden dat er tussen de partijen meerdere procedures (hebben) (ge)lopen over het bestemmingsplan/de omgevingsvergunning (rechtbank Limburg/afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State). Als in (één van) die zaken eiseres zou procederen, maakt dat voor de onderhavige zaak niet uit. De rechtbank dient in deze zaak enkel te toetsen of de aanslag terecht is opgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat, omdat de aanslag op naam van [naam bv] had moeten worden opgelegd, de aanslag moet worden vernietigd. Uit het arrest kan ook worden afgeleid dat er geen sprake is van een betalingsverplichting voor de legesschuldige ( [naam bv] ). De overige door eiseres aangevoerde gronden, hoeven geen behandeling. Deze zouden alleen aan de orde kunnen komen als verweerder ervoor kiest om een aanslag leges aan [naam bv] op te leggen.
15. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, een en ander eveneens overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift en bijwonen zitting. Gelet hierop bedraagt het te vergoeden bedrag (2 x € 875,- =) € 1.750,-.
17. De rechtbank merkt nog op dat eiseres geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat vóór het bestreden besluit niet om een vergoeding is gevraagd (artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt de aanslag;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van der Genugten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.