Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(273)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(6)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft met een bewijsopdracht een tussenuitspraak gedaan in deze BPM-zaak. Naar aanleiding daarvan hebben partijen berekeningen gemaakt, die door het Hof in aanmerking worden genomen in de einduitspraak. Het Hof heeft daarbij opgemerkt dat het partijen niet is toegestaan na deze tussenuitspraak met nieuwe grieven of argumenten te komen. De einduitspraak van 22 november 2022 (21/01051 t/m 21/01382, ECLI:NL:GHARL:2022:10100, NLF 2022/2424) is gelijktijdig met de onderhavige tussenuitspraak van 18 oktober 2022 gepubliceerd.
BRON
Tussenuitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende bv te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 28 juli 2021, nummers LEE19/1527 t/m LEE19/1690, LEE19/1692 t/m LEE 19/1769, LEE 19/1771 t/m LEE19/1777 en LEE19/1779 t/m LEE19/1861 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd. Daarbij is aan belanghebbende voorts bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikkingen inzake de belastingrente en boete verminderd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep (ten dele) gegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] als bestuurder van belanghebbende en mr. S.M. Bothof als haar gemachtigde, alsmede namens de Inspecteur [naam2] , [naam3] en [naam4] .
2. Vaststaande feiten
2.1. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij is een zogenoemde vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM). Belanghebbende voldoet de bpm per tijdvak van een maand.
2.2. Belanghebbende heeft in de jaren 2014 tot en met 2016 meldingen gedaan ter zake van de inschrijving in het kentekenregister van door haar vanuit Duitsland overgebrachte gebruikte auto’s. Belanghebbende heeft deze auto’s opgenomen in de door haar ingediende maandaangiften. De door haar berekende verschuldigde bpm heeft belanghebbende op aangiften voldaan.
2.3. De vermindering (afschrijving) als bedoeld in artikel 10 van de Wet BPM ter zake van bedoelde auto’s is door belanghebbende in veruit de meeste gevallen berekend aan de hand van een taxatierapport. In enkele gevallen is de forfaitaire tabel of de koerslijstmethode toegepast.
2.4. De Inspecteur heeft uit de door belanghebbende aangegeven auto’s 140 auto’s geselecteerd voor een controle (hierna: groep 1). Bij achttien van deze auto’s heeft in meer of mindere mate een herbeoordeling door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) plaatsgevonden, waarvan negenmaal in de vorm van een hertaxatie. Voor vier auto’s geldt dat deze op de bedrijfslocatie van belanghebbende zijn bekeken door medewerkers van de Belastingdienst.
2.5. De overige auto’s van groep 1 heeft de Inspecteur (of DRZ) niet fysiek geschouwd, onderzocht of bekeken. Voor deze auto’s bestond de controle uit een beschouwing van het overgelegde taxatierapport en de daarin opgenomen foto’s, eventueel online gepubliceerde verkoopadvertenties en de van belanghebbende gevraagde aanvullende informatie zoals reparatienota’s, inkoop- en verkoopfacturen.
2.6. Op 18 maart 2016 heeft de Belastingdienst een bedrijfsbezoek bij belanghebbende afgelegd. In dat kader hebben controlemedewerkers van de Belastingdienst belanghebbende gesproken over haar werkwijze met betrekking tot het doen van aangifte inzake de geïmporteerde auto’s.
2.7. Van dit bedrijfsbezoek is door de Belastingdienst een rapport opgemaakt met dagtekening 7 april 2016. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
De aanslag over genoemde jaren wordt door de Belastingdienst opgelegd. Hierbij wordt door de Belastingdienst beoordeeld of over de aanslag nog een boete wordt opgelegd. De heer [naam1] zal zijn taxateur informeren over de nieuwe aanpak van de Belastingdienst.”
2.8. Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om ter zake van de 140 auto’s van groep 1 een naheffingsaanslag bpm op te leggen alsmede op de voet van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een verzuimboete van 10%. De gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft bij brief van 11 oktober 2017 op dit voornemen gereageerd.
2.9. Op 20 april 2018 heeft tussen de gemachtigde en de Inspecteur een gesprek plaatsgevonden, waarin de mogelijkheden zijn verkend om tot overeenstemming te komen inzake de hoogte van de naheffingsaanslag. Naar aanleiding van een beroep van de gemachtigde op ‘interne compensatie’ heeft de Inspecteur de aanvankelijk niet onderzochte auto’s uit de maandaangiften alsnog beoordeeld. Het gaat om 196 auto’s (hierna: groep 2).
2.10. Van dit gesprek is door de Inspecteur een verslag gemaakt (dagtekening 24 mei 2018). Hierin is – voor zover hier van belang – vermeld:
2.11. Met dagtekening 25 juli 2018 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag bpm ten bedrage van € 147.580 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is belanghebbende voorts bij beschikking een bedrag van € 19.411 aan belastingrente in rekening gebracht en is haar een verzuimboete van € 14.758 opgelegd. In de naheffingsaanslag zijn niet alleen de 140 auto’s van groep 1 betrokken maar ook de 196 auto’s uit groep 2. Bij het berekenen van de naheffingsaanslag is de Inspecteur gebleken dat belanghebbende voor sommige auto’s meer bpm op aangifte had voldaan dan zij voor die auto’s verschuldigd is. Daarom heeft de Inspecteur tussen de verschillende auto’s ‘intern gecompenseerd’, in die zin dat hij de per auto berekende negatieve bedragen aan bpm heeft verrekend met de per auto berekende positieve bedragen aan bpm.
2.12. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag en genoemde beschikkingen. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ten dele gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 139.556, de belastingrente tot € 18.356 en de verzuimboete tot € 5.278. Voorts is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.006 toegekend.
2.13. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juli 2021 het beroep (ten dele) gegrond verklaard. Zij heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 87.202, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de verzuimboete vernietigd. De Rechtbank heeft de Inspecteur voorts veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van de door haar voor het beroep gemaakte proceskosten van € 9.194 en tot vergoeding van het griffierecht van € 345. De uitspraak van de Rechtbank is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNNE:2021:3222. De overwegingen uit die uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
2.14. Belanghebbende heeft (principaal) hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld, en de Inspecteur incidenteel hoger beroep.
3. Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die in onderdeel 4 van de einduitspraak nader zullen worden vermeld.
4. Beoordeling van het geschil
Principaal hoger beroep van belanghebbende: groep 1 (140 auto’s)
Het Hof heeft met betrekking tot de 140 auto’s van groep 1 beoordeeld of er reden is voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering wegens schade en/of andere waardeverminderende factoren (hierna: tezamen schade). Bij een bevestigende beantwoording van deze vra(a)g(en) heeft het Hof vervolgens per auto de hoogte van het bedrag aan schade bepaald. Vervolgens heeft het Hof het percentage vermeld dat van het vastgestelde bedrag aan schade als waardevermindering in aanmerking mag worden genomen. Het resultaat van deze beoordelingen is opgenomen in het excelbestand dat als bijlage bij deze tussenuitspraak is opgenomen.
Incidenteel hoger beroep van de Inspecteur: groep 2 (192 auto’s)
Naheffing van bpm ter zake van de 192 auto’s van groep 2 is niet mogelijk wegens schending door de Inspecteur van het vertrouwensbeginsel. Wat betreft de verzuimboete, zal in de einduitspraak een beslissing worden gegeven. ‘Informele verrekening’ is toegestaan.
Opdracht aan partijen
Zoals ter zitting met partijen is overeengekomen, krijgt belanghebbende de opdracht om binnen twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak te berekenen wat de cijfermatige gevolgen zijn van, kort gezegd, het excelbestand. Daarbij is ‘informele verrekening’ tussen de bedragen van de 140 auto’s toegestaan. Dit betekent dat belanghebbende uiteindelijk het totaalbedrag dient te berekenen dat zij op basis van de onderhavige naheffing verschuldigd is ter zake van de tot deze groep behorende auto’s. Het resultaat van de berekeningen dient belanghebbende gelijktijdig zowel naar het Hof als naar de Inspecteur te sturen.
De Inspecteur heeft na ontvangst ervan, twee weken de tijd de berekeningen te controleren. Vervolgens dient hij zijn reactie gelijktijdig naar belanghebbende en het Hof te sturen.
Dit betekent dat de reacties van partijen uiterlijk vier weken na deze tussenuitspraak bij het Hof moeten zijn binnengekomen.
Het Hof gaat uiteraard ervan uit dat partijen tot een eensluidende cijfermatige conclusie zullen komen. Het Hof zal vervolgens einduitspraak doen.
Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat het partijen niet is toegestaan na deze tussenuitspraak met nieuwe grieven of argumenten te komen. De heropening van het onderzoek is uitsluitend gericht op het berekenen van de hoogte van de naheffingsaanslag.
5. Beslissing
Het Hof beslist als hiervóór in onderdeel 4 is vermeld en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
Metadata
Formeel belastingrecht