X (belanghebbende) is op 7 februari 2014 als nv opgericht naar het recht van Curaçao. Zij heeft een kapitaal dat is verdeeld in 23.500.100 aandelen met een nominale waarde van elk € 1. De aandelen zijn door the ultimate beneficial owner volgestort met vorderingen. Het betreft nabetalingsrechten op verkochte c.q. te verkopen percelen in bouwprojecten in Nederland.
In 2015 is de zetel van X verplaatst naar Malta. Met ingang van 16 december 2015 is X in de registers van Malta ingeschreven als X Ltd.
De Inspecteur heeft aan X over het jaar 2015 een navorderingsaanslag vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 805.369.
X heeft beroep ingesteld en Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart dat gegrond.
De Rechtbank gaat ervan uit dat ter volstorting van het aandelenkapitaal vorderingen in X zijn gestort en dat de nabetaling over het jaar 2015 (bate van € 805.369) een betaling is van een deel van die vorderingen. Terugbetalingen op een uitstaande schuldvordering zijn niet aan te merken als winst. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een waardemutatie van de betreffende vorderingsrechten. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.
BRON
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3658
[belanghebbende] Ltd., gevestigd te [plaats 1] (Malta), belanghebbende,
(gemachtigden: mr. G.J.M.E. de Bont en mr. C.J.M. Perraud, tezamen de gemachtigde),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 juli 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 805.369. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 61.549 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , de gemachtigde, en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , mr. [inspecteur 4] , drs. [inspecteur 5] en mr. dr. [inspecteur 6] . Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Feiten
Algemeen
3. Belanghebbende is op 7 februari 2014, als [N.V.] , opgericht naar het recht van Curaçao. Zij heeft een kapitaal dat is verdeeld in 23.500.100 aandelen met een nominale waarde van elk € 1.
3.1.
In een brief van 14 oktober 2014 aan een Luxemburgse bank schrijft [naam 1] ( [naam 1] ), voor zover hier relevant:
“I am the ultimate beneficial owner of [belanghebbende]”
3.2.
In 2015 is de zetel van belanghebbende verplaatst naar Malta.
3.3.
Met ingang van 15 december 2015 is een Principal Party Agreement gesloten tussen [Limited 1] en [naam 1] (the Principal) waarin, voor zover hier van belang, staat:
“The Principal is the beneficial owner of 23,500,010 Ordinary shares of € .00 each in [belanghebbende] (…)”
3.4.
Met ingang van 16 december 2015 is belanghebbende in de registers van Malta ingeschreven als [belanghebbende] Ltd.
3.5.
Op 16 december 2015 heeft belanghebbende [Limited 2] opgericht naar het recht van Malta. In een bestuursbesluit van belanghebbende van diezelfde dag staat, voor zover hier van belang:
“[Belanghebbende] wishes to make further investment in its subsidiary, namely, [Limited 2] (…)
The further investment in the Subsidiary shall amount to (…) (€ 3,510,778) (the‘Informal Capital Contribution’), and will consist of the following assets, namely:
-a loan receivable on [ [BVBA 1] ] (…) amounting to (…) (€ 3,010,778);
-a loan receivable on [ [BVBA 2] ] (…) amounting to (…) (€ ,300,000);
-a loan receivable on [ [BVBA 1] ] (…) amounting to (…) (€ ,300,000);
-a loan receivable on [ [BVBA 1] ] (…) amounting to (…) (€ ,900,000).”
3.6.
In de uitspraak op bezwaar staat, voor zover hier van belang:
“Procesverloop en feiten
(…)
De aandelen van [belanghebbende] zijn volgestort in 2014 met nabetalingsrechten op de verkochte cq te verkopen percelen in allerlei bouwprojecten in Nederland (o.a. in [plaats 2] -Oost).”
Ten aanzien van de onroerende zaken
3.7.
Op 3 maart 2000 heeft [naam 1] twee percelen cultuurgrond, gelegen te [plaats 2] nabij de [straat] , gekocht van [B.V.] voor een bedrag van ƒ 327.690. Op 9 maart 2000 heeft [naam 1] drie percelen cultuurgrond, gelegen achter de woning aan de [adres] te [plaats 2] , gekocht van [naam 2] voor een bedrag van ƒ 531.000. De hiervoor bedoelde percelen grond (de percelen) zijn aan [naam 1] geleverd bij notariële akten van 25 juli 2000.
3.8.
Op 23 juni 2005 heeft [naam 1] een woonhuis, gelegen aan de [adres] te [plaats 2] (de woning) gekocht van [naam 2] voor een bedrag van € 400.000. De woning is aan [naam 1] geleverd bij notariële akte van 30 december 2005
3.9.
Op 19 oktober 2007 heeft [stichting 1] ( [stichting 1] ) de percelen en de woning gekocht van [naam 1] voor bedragen van respectievelijk € 1.517.000 en € 403.000. De percelen en de woning zijn geleverd bij notariële akten van diezelfde dag.
3.10.
Op 19 oktober 2007 heeft [stichting 2] ( [stichting 2] ) de percelen en de woning gekocht van [stichting 1] voor bedragen van respectievelijk € 1.517.000 en € 403.000. De percelen en de woning zijn geleverd bij notariële akten van diezelfde dag.
3.11.
Op 21 januari 2008 heeft [BVBA 1] ( [BVBA 1] ) de percelen en de woning gekocht van [stichting 2] . [BVBA 1] werd daarbij vertegenwoordigd door [naam 1] . In de koopovereenkomst staat ter zake van de koopprijs het volgende:
“De koopprijs van het verkochte wordt bepaald aan de hand van het aangehecht model van de residuele grondwaardeberekeningmethode, opgesteld door [bedrijf 2] te [plaats 3] , welke berekening zal worden aangepast en toegespitst op de woningbouw waarbij in acht zal worden genomen één van de varianten A, B of C, zoals die aan deze koopovereenkomst zijn gehecht.”
3.12.
Op 4 april 2008 heeft [BVBA 2] ( [BVBA 2] ) de percelen en de woning gekocht van [BVBA 1] voor een bedrag van € 1.678.000, waarbij een nabetalingsverplichting is opgenomen (te berekenen volgens de in 3.11 genoemde residuele grondwaardeberekeningmethode) voor [BVBA 2] indien zij haar doelstelling realiseert. [BVBA 2] werd daarbij vertegenwoordigd door de zonen van [naam 1] . De percelen en de woning zijn bij notariële akte van 29 december 2009 rechtstreeks geleverd door belanghebbende aan [BVBA 2] .
3.13.
Op onder meer de percelen zijn woningbouwprojecten gerealiseerd. De grond- en ontwikkelposities, alsmede de uit de residuele grondwaardeberekeningmethode voortvloeiende nabetalingsverplichtingen, zijn op verschillende tijdstippen getaxeerd en gewaardeerd.
3.14.
In een brief van 31 december 2015 van [BVBA 1] aan het management van belanghebbende staat, voor zover hier van belang:
“Therefore I like to ask you to cooperate by the request to let remain the advancement of [belanghebbende] on [ [BVBA 1] ] in respect to the sold lots in the building plan [plaats 2] -East of € 805,369.56 (…) for the time being, as working capital in [ [BVBA 1] ] to until payment of [ [BVBA 2] ] is received. (…)”
Overig
3.15.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag het in 3.14 genoemde bedrag als belastbaar bedrag in aanmerking genomen.
Motivering
Is sprake van een belastbare bate?
4. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of sprake is geweest van een in Nederland belastbare bate. Daarbij zal de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat belanghebbende de nabetaling in het onderhavige jaar heeft genoten c.q. ontvangen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar een in Nederland belastbare bate heeft genoten. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.2.
Belanghebbende stelt dat [naam 1] , nadat [stichting 2] zijn vorderingen op [BVBA 1] aan [naam 1] had geschonken, de vorderingen als kapitaal in belanghebbende heeft ingebracht.
4.3.
De rechtbank merkt op dat het onder 4.2. genoemde standpunt van belanghebbende wordt bevestigd in de uitspraak op bezwaar (zie 3.6).
Verder stelt de rechtbank vast dat belanghebbende een aandelenkapitaal van € 23.500.100 (zie 3 en 3.3) heeft, welk bedrag vrijwel overeenstemt met het totaalbedrag van de in 3.5 genoemde vorderingen. Ook in de concept-jaarrekening 2016, die ziet op het (lange) boekjaar vanaf 26 oktober 2015 staat vermeld dat belanghebbende een aandelenkapitaal van 23.500.100 heeft.
4.4.
Gelet op wat in 4.3 is opgemerkt, gaat de rechtbank er vanuit dat er ter volstorting van het aandelenkapitaal vorderingen in belanghebbende zijn gestort en dat de nabetaling over het jaar 2015 (zie 3.14) een betaling is van een deel van die vorderingen. De rechtbank overweegt dat terugbetalingen op een uitstaande schuldvordering niet vallen aan te merken als winst. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een waardemutatie van de betreffende vorderingsrechten. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat in weerwil van het vorenstaande sprake is geweest van een belastbare bate.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, behoeven de overige stellingen van partijen geen behandeling. De rechtbank zal de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden.
5.1.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt berekend.
5.2.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624 en in beroep van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), heeft het hoorgesprek bijgewoond (1 punt), heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan € 2.998.
5.3.
Anders dan belanghebbende acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit om een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr.drs. M.H. van Schaik en mr. A.H.W. Steijn leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.