Direct naar content gaan

Samenvatting

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Raiffeisen Leasing en de Republiek Slovenië over de heffing van btw die verschuldigd is uit hoofde van een leaseovereenkomst, die als ‘factuur’ in de zin van artikel 203 Btw-richtlijn wordt aangemerkt omdat het btw-bedrag daarin is opgenomen.

De vraag is aan de orde onder welke voorwaarden een schriftelijke overeenkomst tussen twee contractpartijen, zoals een leaseovereenkomst met betrekking tot een onroerend goed waarin het btw-bedrag wordt vermeld, op zich als een factuur in de zin van de Btw-richtlijn kan worden beschouwd, die tot gevolg heeft dat de opsteller van deze factuur verplicht is de btw te voldoen en de ontvanger van die factuur recht heeft op aftrek van de voorbelasting.

A-G Rantos geeft het HvJ in overweging om de hierover gestelde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

Artikel 203 Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat een schriftelijke overeenkomst bij wijze van uitzondering als een factuur in de zin van deze richtlijn kan worden beschouwd, ook al bevat die overeenkomst niet alle gegevens die krachtens hoofdstuk 3 (Facturering) van titel XI van die richtlijn zijn vereist, indien in dat document voldoende gegevens zijn opgenomen op grond waarvan de belastingdiensten kunnen controleren of de verschuldigde belasting is betaald en, in voorkomend geval, of er recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde bestaat.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
11 mei 2022
Rolnummer
C‑235/21
ECLI
ECLI:EU:C:2022:388
Auteur(s)
Werner Gelderblom
PwC
NLF-nummer
NLF 2022/0996
Aflevering
26 mei 2022
Judoreg
NFB5024
bwbr0002629&artikel=15&lid=1,celex32006l0112&artikel=203,celex32006l0112&artikel=203

Naar de bovenkant van de pagina