Deze zaak ziet op een beschikking inzake belastingrente die in rekening is gebracht nadat een zogenoemde carry-back was teruggenomen.
Voor Hof Den Bosch was in geschil of terecht belastingrente aan X (belanghebbende) in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere aanslag IB/PVV 2012 al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord.
De Hoge Raad verklaart het tegen dit oordeel door de staatssecretaris ingediende cassatieberoep ongegrond.
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in r.o. 3.2 tot en met 3.3.4 van het arrest HR 18 november 2022, 21/00170, ECLI:NL:HR:2022:1673. Dat wordt niet anders door het in artikel 30fe, lid 2, AWR neergelegde uitgangspunt dat geen belastingrente wordt vergoed bij vermindering van een aanslag of een navorderingsaanslag door verrekening van een verlies van een volgend jaar. Uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever in de situatie waarin een dergelijke verliesverrekening wordt teruggenomen, wel heeft geaccepteerd dat belastingrente wordt berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere (voorlopige) aanslag al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
Arrest in de zaak van de Staatssecretaris van Financiën tegen X te Z, Malta, (hierna: belanghebbende) op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2022, nr. 20/00453, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE19/2956) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door P, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. de Birk, heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.1. Deze zaak ziet op een beschikking inzake belastingrente die in rekening is gebracht nadat een zogenoemde carry-back was teruggenomen. In geschil is of deze belastingrente mede in rekening mocht worden gebracht over een periode waarin de fiscus al beschikte over het verschuldigde belastingbedrag.
2.1.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 in eerste instantie een verlies uit werk en woning aangegeven. De Inspecteur heeft de aangifte gevolgd en heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 van 17 augustus 2018 een verlies uit werk en woning vastgesteld.
2.1.3. Bij beschikking van 25 augustus 2018 is dit verlies verrekend met het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is dienovereenkomstig met € 43.170 verminderd.
2.1.4. Op 21 augustus 2018 heeft belanghebbende een nieuwe aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend, waarin een positief inkomen uit werk en woning is opgenomen. De Inspecteur heeft in overeenstemming met deze nieuwe aangifte bij verminderingsbeschikking van 21 december 2018 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 gecorrigeerd.
2.1.5. Op 2 januari 2019 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 43.170. Gelijktijdig met die navorderingsaanslag is een beschikking te betalen belastingrente gegeven voor een bedrag van € 9.438, berekend over de periode van 1 juli 2013 tot en met 2 februari 2019.
2.2. Voor het Hof was in geschil of terecht belastingrente aan belanghebbende in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
2.3. Het middel faalt op de gronden uiteengezet in rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022. Dat wordt niet anders door het in artikel 30fe, lid 2, AWR neergelegde uitgangspunt dat geen belastingrente wordt vergoed bij vermindering van een aanslag of een navorderingsaanslag door verrekening van een verlies van een volgend jaar. Uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever in de situatie waarin een dergelijke verliesverrekening wordt teruggenomen wel heeft geaccepteerd dat belastingrente wordt berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere (voorlopige) aanslag al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.