Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in haar aangifte IB/PVV 2014 onder meer giften aan een stichting in aftrek gebracht. Na een onderzoek is geconcludeerd dat de kasadministratie van de stichting geen werkelijk beeld geeft van de geldstromen. Om die reden is de anbi-status van de stichting met terugwerkende kracht tot 2 januari 2010 ingetrokken. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de door X gestelde giften niet in aanmerking genomen.

Bij Hof Amsterdam was in geschil of een bedrag van € 2.500 als aftrekbare giften in aanmerking moet worden genomen.

X heeft twee op kwitanties gelijkende stukken overgelegd. Deze kwitanties kunnen volgens het Hof niet zonder meer dienen als bewijs voor de gestelde giften. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de kwitanties met een krul zijn ondertekend, hetgeen een niet erg voor de hand liggende wijze van ondertekenen is van een voor bewijs dienend stuk. Het ligt dan op de weg van X om (op dat punt) nader bewijs te leveren, aldus het Hof. Zij slaagt hierin niet. Aangezien X geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de stichting, acht het Hof niet aannemelijk dat X in het onderhavige jaar giften aan de stichting heeft gedaan.

X heeft met acht middelen cassatieberoep ingesteld. Zij klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat X niet is geslaagd in het leveren van (aanvullend) bewijs voor de aftrek van de gestelde giften. De middelen die hierop betrekking hebben slagen volgens A-G Niessen echter niet.

Zij klaagt verder dat het Hof heeft nagelaten ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en een immateriële schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Hoewel volgens de A-G sprake is van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wordt deze overschrijding gecompenseerd door de voortvarende behandeling van het beroep. De A-G meent om die reden dat geen recht bestaat op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de belastingrechter. In zoverre faalt ook deze klacht.

Het cassatieberoep is ongegrond, concludeert de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
28 januari 2022
Rolnummer
21/02319
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:78
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2022/0492
Aflevering
10 maart 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4866
bwbr0011353&artikel=6.39,bwbr0011353&artikel=6.39

Naar de bovenkant van de pagina