Direct naar content gaan

Samenvatting

Op initiatief van de vader van X is in 1994 een Stiftung opgericht naar Liechtensteins recht (hierna: de stichting). Na de oprichting zijn in de stichting liquide middelen en een effectenportefeuille ingebracht middels een op 21 november 1994 door de ouders van X ondertekende ‘Deed of Donation’. In de statuten van de stichting is opgenomen dat de Founder bij de oprichting de potentiële begunstigden (‘Class of Beneficiaries’) bepaalt. Het bestuur van de stichting heeft vervolgens discretionaire bevoegdheid om concreet begunstigden aan te wijzen uit de ‘Class of Beneficiaries’ en hun gerechtigdheid tot het vermogen vast te stellen. Volgens de ‘by-statutes’ bestaat de Class of Beneficiaries uit de afstammelingen van (‘the issue of’) de (groot)ouders, protestantse instituten en entiteiten waarvan potentiële benificiaries begunstigden zijn. De by-statutes zijn onherroepelijk.

De vader van X is in 1995 overleden, de moeder in 2011 (erflaatster). Ouders waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en er waren vier kinderen uit het huwelijk geboren. In beide testamenten van de ouders waren de kinderen tot enige erfgenamen benoemd, tezamen en voor gelijke delen. Na het overlijden van moeder is het vermogen van de Stiftung in 2014 in overeenstemming met de Letter of Wishes uitgekeerd aan onder meer de kleinkinderen en is de stichting op 12 februari 2015 geliquideerd.

In geschil is een aan erfgenaam X (belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting ter zake van het overlijden van moeder.

Hof Arnhem-Leeuwarden acht aannemelijk dat het vermogen van de stichting was bestemd voor de kleinkinderen. Uit paragraaf 7 van de statuten blijkt echter dat de kleinkinderen geen concrete juridisch afdwingbare rechten hebben jegens het vermogen van de stichting. Gelet hierop komt het Hof evenals Rechtbank Gelderland (NLF 2021/0052) tot de conclusie dat er sprake is van een discretionair vermogen als bedoeld in artikel 2.14a Wet IB 2001. De Inspecteur kan derhalve op grond van artikel 16, lid 1, SW 1956 erfbelasting heffen van X.

Vervolgens is tussen partijen in geschil of (ook) erflaatster als inbrenger van het vermogen in de stichting kan worden aangemerkt. Dat is volgens het Hof het geval. Uit alle feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de ouders gezamenlijk de vermogensbestanddelen hebben geschonken aan de stichting. Aldus is sprake van bijkomende feiten of omstandigheden die meebrengen dat – anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2012 (10/04493, ECLI:NL:HR:2012:BU5651) – erflaatster wel partij was bij de inbreng van het vermogen in de stichting.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
28 september 2021
Rolnummer
20/01036
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9196
Auteur(s)
mr. A. van Maurik
Heritance Tax & Estate Planning
NLF-nummer
NLF 2021/2116
Aflevering
11 november 2021
Judoreg
NFB4633
bwbr0002226&artikel=16&lid=1,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=1,bwbr0002226&artikel=16&lid=1,bwbr0011353&artikel=2.14a

Naar de bovenkant van de pagina