Direct naar content gaan

Samenvatting

Tweede cassatieprocedure n.a.v. verwijzingsuitspraak Hof Den Haag 17 april 2018 (NLF 2018/1012, met noot van Van Lindonk) op verwijzingsarrest HR 21 april 2017 (NLF 2017/1005, met noten van Van Lindonk en Barmentlo).

De belanghebbenden in deze zaak hebben na hun overname door een buitenlands bankconcern intern omvangrijke leningen opgenomen. Het concern heeft daartoe in de markt gelden aangetrokken. De interne leningen houden verband met verdachte rechtshandelingen als bedoeld in artikel 10a Wet VpB 1969. In deze tweede cassatieprocedure is enkel nog in geschil de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, onderdeel a, Wet VpB 1969 (regeling tegen winstdrainage door renteaftrek), en alleen voor het jaar 2008.

Verwijzingshof Den Haag heeft geoordeeld dat de belanghebbenden tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk hebben gemaakt dat voldoende parallellie bestond tussen interne en externe financiering omdat zij, gelet op de aanzienlijke verschillen in kenmerken tussen de interne leningen en de externe financiering, niet inzichtelijk hebben gemaakt dat de eigenschappen van beide schuldverhoudingen voldoende vergelijkbaar zijn.

Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat hieraan niet in de weg staat dat in de zaak betreffende een zustermaatschappij tot en met de procedure bij de Hoge Raad (HR 21 april 2017, 16/03669, ECLI:NL:HR:2017:640, NLF 2017/1032) de verschuldigde rente wel aftrekbaar is bevonden.

De belanghebbenden komen tevergeefs op tegen deze oordelen van het Hof.

Bij toepassing van de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, onderdeel a, Wet VpB 1969 komt het erop aan of een schuld van de belastingplichtige die rechtens is verschuldigd aan een met deze verbonden lichaam, in feite is verschuldigd aan een niet-verbonden lichaam. Evenals bij de toepassing van artikel 10a, lid 1 en 3, onderdeel b, Wet VpB 1969 moeten daartoe de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden beschouwd. Daarbij moeten in ieder geval worden betrokken looptijd, aflossingsschema, rentevergoeding, omvang en tijdstip van aangaan van de leningen. Of voor de voldoening van de schuld van de belastingplichtige aan het verbonden lichaam zekerheid is gesteld, is in dit verband niet van belang.

Het Hof heeft dit met zijn oordeel niet miskend, aldus de Hoge Raad. Het oordeel geeft ook overigens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

De uitgangspunten in cassatie in de zaak van de zustermaatschappij wijken voorts af van de feitelijke vaststellingen van het Hof in de onderhavige in cassatie bestreden uitspraken. Ook in zoverre is het cassatieberoep ongegrond.

De voorwaardelijke incidentele cassatieberoepen van de staatssecretaris komen gelet op het voorgaande niet aan de orde.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2019/0591, met noot van Van Lindonk).

Zoals ik al heb aangegeven in mijn noot bij de Hofuitspraak in NLF 2018/1012 en ook herhaald in mijn noot bij de conclusie van A-G Wattel in NLF 2019/0591, gaat het in deze verwijzingsprocedure, in het kader van de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet VpB 1969, met name om de vraag of voor de toets wie nu eigenlijk de besmette lening heeft verstrekt een direct verband tussen een interne en externe lening voldoende is of dat er juist sprake moet zijn van volledige parallelliteit. A-G Wattel spreekt in dit verband van boekhoudkundige-dekkingsparallellie, back-to-back doorgeefluikparallellie of iets genuanceerds ertussenin.

In zijn conclusie ziet de A-G (ten minste) twee mogelijkheden voor de Hoge Raad; de makkelijke en de moeilijke. De makkelijke uitweg is gebruik te maken van cassatietechniek: zolang de feitenrechter er maar blijk van geeft de door de Hoge Raad in navolging van de wetsgeschiedenis genoemde criteria (looptijd, aflossingsschema, rentevergoeding, omvang en tijdstip van aangaan) in zijn beoordeling te hebben betrokken, is elk feitelijk oordeel akkoord behalve als het onbegrijpelijk is. De A-G roept de Hoge Raad echter op te kiezen voor de moeilijke weg:

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
22 maart 2019
Rolnummer
18/02334
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:394
Auteur(s)
dr. C.L. van Lindonk
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2019/0831
Aflevering
11 april 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2402
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbv0001506&artikel=49,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=2,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=10a&lid=4,bwbr0002672&artikel=10a&lid=6,bwbr0002672&artikel=10a&lid=7,bwbr0002672&artikel=12a&lid=1,bwbr0002672&artikel=13,bwbr0002672&artikel=13&lid=1,bwbr0002672&artikel=13&lid=9,bwbr0002672&artikel=13l,bwbr0002672&artikel=15,bwbr0002672&artikel=15&lid=1,bwbr0002672&artikel=15&lid=16,bwbr0002672&artikel=15ah,bwbr0002672&artikel=15b,bwbr0002672&artikel=20&lid=4,bwbr0002672&artikel=20&lid=7,bwbr0002672&artikel=20a,bwbr0002672&artikel=24&lid=2,bwbr0002672&artikel=28b,bwbr0002672&artikel=28b&lid=4,bwbr0004770&artikel=43&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina