Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is de box 3-heffing van X (belanghebbende) in geschil voor het jaar 2019.

Hof Amsterdam verwerpt het standpunt dat bankdeposito’s, vorderingen en contant geld voor een andere dan de nominale waarde in aanmerking genomen moeten worden.

Met betrekking tot de waarde van het vruchtgebruik dat X houdt op een vordering op haar (schoon)moeder ziet het Hof geen aanleiding af te wijken van de geldende waarderingsvoorschriften.

X betoogt verder tevergeefs dat cryptovaluta niet tot haar rendementsgrondslag gerekend dienen te worden.

Het Hof gaat voorbij aan de vraag of cryptovaluta kunnen vallen binnen de categorie ‘rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld’ (artikel 5.3, lid 2, onderdeel e, Wet IB 2001), aangezien zij, bij negatieve beantwoording van die vraag, hoe dan ook begrepen dienen te worden in de categorie ‘overige vermogensrechten, met waarde in het economische verkeer’ zoals bedoeld in artikel 5.3, lid 2, onderdeel f, Wet IB 2001.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van (de aanslag en) de verminderingsbeschikking de juiste rendementsgrondslag gehanteerd.

X heeft volstrekt onvoldoende inzicht gegeven in de (omvang van de) waardeveranderingen van haar vermogensbestanddelen. Het Hof merkt hierbij op dat uit de gedingstukken valt op te maken dat alleen al de positieve waardeontwikkeling in haar aandelenportefeuilles (€ 245.356) het voordeel uit sparen en beleggen van € 30.902 royaal ontstijgt. Voor (nader) rechtsherstel is dan ook geen aanleiding.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
5 november 2024
Rolnummer
23/1238
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3254
NLF-nummer
NLF 2024/2686
Aflevering
3 december 2024
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina