Memorie van toelichting: algemeen deel p. 7, 14 en 69, artikelsgewijze toelichting p. 92-93
Noot bij voorstel van wet en memorie van toelichting
20 september 2022
De zelfstandigenaftrek wordt verder verlaagd naar € 900 (in plaats van € 1.220) en de afbouw wordt versneld naar 2027 (in plaats van 2036). In het coalitieakkoord Rutte IV was een intensivering van de afbouw opgenomen naar € 1.200 in 2030. Dit is voortgekomen uit informeel gestelde voorwaarden voor de Europese Recovery and Resilience Facility (RRF). De verlaging van de zelfstandigenaftrek is voor het eerst ingezet met het Belastingplan 2020, en vervolgens versneld in het Belastingplan 2021. Aan de afbouw gingen vooraf het vastzetten van het bedrag van de zelfstandigenaftrek op € 7.280 (2012) en de verlaging van het maximumtarief waartegen de zelfstandigenaftrek (als onderdeel van de ondernemersaftrek) kan worden vergolden (vanaf 2020: artikel 2.10a, lid 3, Wet IB 2001). Een fundamentele keuze voor afschaffing van de volledige zelfstandigenaftrek lijkt niet te worden gemaakt, eerder is sprake van het hanteren van de kaasschaafmethode.
De onderbouwing voor de maatregel is om het inkomen van IB-ondernemers en werknemers gelijker te belasten. De kabinetsreactie ARK en ADR (24 juni 2022, 2022-000017766) verwijst naar het grote financiële verschil tussen het inhuren van een zelfstandige en een werknemer in loondienst. De zelfstandigenaftrek wordt hiermee ingezet als middel tegen schijnzelfstandigheid, waarbij de maatregel ondertussen ook de echte ondernemers in het mkb en de landbouw raakt. De oorspronkelijke doelstelling van de zelfstandigenaftrek lijkt inmiddels op de achtergrond te zijn geraakt; de maatregel is in 1975 ingevoerd in verband met de inkomensontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf en de landbouw, ter correctie van inflatoire schijnwinsten. Het inflatiecorrectiemotief is juist nu weer actueel.
Artikel 3.76 Wet IB 2001
1De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.2Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek € 1.200900.3Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2123. De eerste volzin is niet van toepassing voor de ondernemer die met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een onderneming voortzet of mede voortzet waarbij dit voortzetten een aanvang heeft genomen in het kalenderjaar of in een van de vijf daaraan voorafgaande kalenderjaren.4Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek 50% van het bedrag van de zelfstandigenaftrek volgens het tweede en derde lid.5In afwijking in zoverre van het tweede en vierde lid bedraagt het bedrag van de zelfstandigenaftrek niet meer dan het bedrag van de winst. De eerste volzin is niet van toepassing op een ondernemer die in aanmerking komt voor de verhoging van de zelfstandigenaftrek, bedoeld in het derde lid. Indien toepassing van de eerste volzin tot een verlaging van het bedrag van de zelfstandigenaftrek leidt, wordt het bedrag waarmee de zelfstandigenaftrek is verlaagd aangemerkt als niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Indien de zelfstandigenaftrek ingevolge de eerste volzin op nihil wordt gesteld, wordt er voor de toepassing van het derde lid van uit gegaan dat de zelfstandigenaftrek in dat kalenderjaar toepassing heeft gevonden.6De inspecteur stelt het bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit bedrag wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Artikel 3.151, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.7De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt in de volgende negen kalenderjaren verrekend door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen. Deze verhoging bedraagt maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van dat jaar overtreft. Verrekening van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde waarin deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek is ontstaan.8Het verrekenen van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in een volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarmee de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. Het bedrag van de verrekende niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.9Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het achtste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van het zevende lid.10Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winst verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een of meer ondernemingen geniet.