Samenvatting
Inhoudelijk gaat deze zaak over twee rentebeschikkingen die verband houden met een teruggaaf van BPM. Er is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant geen aanleiding om de rentevergoedingen hoger vast te stellen. De beroepen zijn ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft in deze zaak twee wrakingsverzoeken gepasseerd omdat in een andere procedure door de wrakingskamer is bepaald dat de gemachtigde voor een periode van één jaar geen wrakingsverzoeken op dezelfde gronden meer mag indienen (C/02/389358 / HA RK 21-191, ECLI:NL:RBZWB:2021:4493, NLF 2021/1852, met noot van Hennevelt).
X stelt dat het passeren van de wrakingsverzoeken in strijd is met artikel 47 Handvest EU.
Hof Den Bosch is van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de wrakingskamer beslist op een wrakingsverzoek, maar dat het in uitzonderlijke gevallen mogelijk is dat (ook toekomstige) wrakingsverzoeken buiten behandeling worden gelaten door het opleggen van een wrakingsverbod, ook al betreft dit een andere belastingplichtige. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier sprake.
Het passeren van de wrakingsverzoeken was toegestaan. Het Hof merkt hierbij op dat X wel klaagt over het passeren van het wrakingsverzoek wegens strijd met artikel 47 Handvest EU, maar dat hetgeen hij daarvoor aanvoert niet aan het recht op een eerlijk proces raakt.
De beschikking inzake de maand november 2016 waarbij € 6 belastingrente is vergoed, moet volgens het Hof worden verhoogd naar € 7, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2022 (21/00331, ECLI:NL:HR:2022:89, NLF 2022/0360, met noot van Vetter). De beschikking voor de teruggaaf van de maand juni 2016 blijft in stand.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is voor wat betreft de rentebeschikking in verband met de teruggaaf over het tijdvak november 2016 en voor het overige ongegrond.