Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak is van belang voor verhuurders van woningen aan huurders die huurbescherming genieten.
Met ingang van 2010 worden deze woningen in box 3 op grond van art. 5.20, lid 3, Wet IB 2001 juncto art. 17a UBIB in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde, waarbij door middel van de zogenoemde leegwaarderatio rekening wordt gehouden met de lagere waarde wegens de verhuurde staat.
Bij de feitenrechters heeft een man de waarderingsmethodiek van deze systematiek bestreden.
Hij is door Rechtbank Haarlem en het Gerechtshof Amsterdam in het ongelijk gesteld, omdat de regelgeving juist is toegepast en het de rechter niet is toegestaan om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet en de daarop gebaseerde besluitgeving te beoordelen.
De man heeft het hier niet bij laten zitten en heeft cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat (de Rechtbank en) het Hof van een onjuiste rechtsopvatting zijn uitgegaan.
Hoge Raad:’als uit de systematiek van de waardering van verhuurde woningen blijkt dat deze in betekenende mate, dat wil zeggen voor 10 percent of meer, hoger is dan de werkelijke waarde daarvan, wordt niet voldaan aan de doelstelling van de wetgever, te weten: correctie van de WOZ-waarde opdat rekening wordt gehouden met de waardedrukkende werking van de verhuur.
Voor een zodanig geval voldoet de regeling van artikel 17a UBIB 2001 niet aan de opdracht die de wetgever met de delegatiebepaling van artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 heeft verstrekt aan de besluitgever.
Het genoemde artikel 17a moet dan wegens overschrijding van de aan de besluitgever gedelegeerde bevoegdheid buiten toepassing blijven.
Dit heeft tot gevolg dat voor de toepassing van artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001 met de waardedruk als gevolg van verhuur van een woning rekening wordt gehouden volgens de hoofdregels van box 3, namelijk door uit te gaan van de werkelijke WEV van de verhuurde woning op de WOZ-waardepeildatum.
Van de belastingplichtige die zich op onverbindendheid van artikel 17a UBIB 2001 in zijn geval beroept, mag worden verlangd dat hij stelt en in geval van gemotiveerde betwisting door de Inspecteur ook aannemelijk maakt dat de waarde die voortvloeit uit de toepassing van artikel 17a UBIB 2001 in betekenende mate hoger is dan de werkelijke WEV van de woning.’
De zaak is thans verwezen naar Hof Den Haag.
Contrair: A-G Hammerstein.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
3 april 2015
Rolnummer
13/04247
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:812
bwbr0002226&artikel=21&lid=8,bwbr0002471&artikel=31a&lid=2,bwbr0011353&artikel=2.13,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.20&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina