Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2010 een op een vakantiepark gelegen recreatiewoning in eigendom verkregen. Ter zake van de levering is aan X omzetbelasting in rekening gebracht. X heeft de recreatiewoning aangeschaft met de bedoeling deze afwisselend te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden (verhuur aan derden voor recreatief gebruik) en voor privédoeleinden (eigen verblijf) en is deze ook overeenkomstig dat voornemen gaan gebruiken. Hij heeft de recreatiewoning geheel voor bedrijfsdoeleinden bestemd door alle hem ter zake van de recreatiewoning in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek te brengen.

Met het oog op de verhuur heeft X op 8 juli 2010 met A een beheer- en verhuurovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is opgenomen dat X de recreatiewoning deels voor eigen rekening en risico zelf wenst te gebruiken en deels door tussenkomst van A wenst te verhuren. In de periode dat de recreatiewoning aan derden wordt verhuurd, mag hij zich geen toegang tot de recreatiewoning verschaffen.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat X ter zake van het privégebruik omzetbelasting is verschuldigd over alle dagen dat de recreatiewoning niet werd gebruikt. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld, maar de Hoge Raad verklaart het door X tegen dit oordeel ingestelde cassatieberoep gegrond.

De perioden van het jaar waarin de recreatiewoning A met het oog op verhuur ter beschikking stond, maar door niemand daadwerkelijk werd gebruikt, kunnen niet tegelijkertijd ook worden aangemerkt als perioden waarin de recreatiewoning X voor privédoeleinden ter beschikking stond. In dit geval zijn voor de bepaling van de op grond van artikel 4, lid 2, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968 verschuldigde omzetbelasting alleen de nachten waarin X de recreatiewoning daadwerkelijk voor zichzelf en/of zijn gezinsleden beschikbaar heeft gehouden, relevant.

Voorts oordeelt de Hoge Raad dat ter zake van het gebruik voor privédoeleinden het verlaagde btw-tarief niet van toepassing is. Er is geen sprake van ‘het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden’ (Tabel I, post b.11, Wet OB 1968).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 januari 2011 t/m 31 december 2013
Instantie
HR
Datum instantie
25 maart 2022
Rolnummer
19/05929
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:438
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC / Vrije Universiteit
NLF-nummer
NLF 2022/0670
Aflevering
7 april 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4926
bwbr0002629&artikel=4,bwbr0002629&artikel=4&lid=2,bwbr0002629&artikel=8,bwbr0002629&artikel=9,bwbr0002633&artikel=5a,bwbr0002629&artikel=4,bwbr0002629&artikel=8,bwbr0002629&artikel=9,bwbr0002633&artikel=5a,celex32006l0112&artikel=26,celex32006l0112&artikel=26

Naar de bovenkant van de pagina